Goudkoorts in Drenthe

En wat er aan vooraf ging

Drenthe heeft eeuwenlang profijt gehad van twee belangrijke delfstoffen: turf en…zwerfkeien. Vooral aan die laatste is zo’n 200 jaar goudgeld verdiend. Zwerfstenen zijn in zekere zin het visitekaartje van Drenthe. Rij door een willekeurig dorp en je ziet ze bij tientallen en vaker nog bij honderden liggen, in tuinen en in de openbare ruimte.

Dat Drenthe rijk is aan zwerfkeien, is op talloze plaatsen in deze provincie goed te zien.

In sommige tuinen, zoals hier bij Borger, zijn van zwerkeien kleine monumenten gemaakt. De grote kei is een bijzonder fraaie, door gebergtedruk geplooide migmatiet-gneis. Het gesteente bevat daarnaast talloze rode granaatkristallen.

Van de rijkdom aan keien is tegenwoordig weinig meer over. Op de Drentse akkers is vrijwel geen steen te bekennen. Het is nauwelijks voor te stellen dat grote delen van zandig Drenthe vroeger bezaaid waren met duizenden grotere en kleinere keien. Dat ze goeddeels verdwenen zijn, is mensenwerk.

Zwerfstenen in de prehistorie

Keistenen of flinten, zoals men zwerfstenen in Drenthe noemt, waren het enige harde bouwmateriaal dat beschikbaar was en waar soms een boterham aan te verdienen viel. Hunebedbouwers waren zo’n 5000 jaar geleden de eersten die op grote schaal keien verzamelden en gebruikten. Ze bouwden er hun imposante hunebedden van en maakten van kleinere stenen gereedschap en wapens. In de IJzertijd verzamelden bewoners ook zwerfstenen. Zandstenen, gneizen en fijnkorrelige granieten werden gebruikt als slijpsteen om ijzeren gereedschap en wapens in vorm te slijpen en scherp te houden.

Hunebedden dateren uit de Trechterbekertijd. Boeren die destijds dit gebied bewoonden bouwen megalieten van in de omgeving gevonden zwerfstenen. Alle hunebedden in Drenthe zijn door mens en tijd aangetast en in ruïnes veranderd.

Van vuursteen maakte men in de Trechterbekertijd tal van gereedschappen, waaronder fraai geslepen bijlen.

Na de 'uitvinding' van het ijzer werden door mensen in de ijzertijd bij voorkeur platte zwerfstenen van zandsteen, en soms ook van gneis en graniet, gebruikt om ijzeren gereedschappen en ook wapens op te slijpen.

Ook verzamelde men zwerfstenen om mee te koken en vlees te garen. Dit gebeurde deels in smoorkuilen. Smoorkuilen werden in de grond ingegraven en bekleed met zwerfstenen en vervolgens heet gestookt. Op de hete stenen werd vervolgens een geslacht dier gelegd, waarna het geheel met isolatiemateriaal werd afgedekt. Door de hitte van de stenen gaarde het vlees. Het gebruik van smoorkuilen was waarschijnlijk niet eenmalig. Het gevolg van het herhaaldelijk heet stoken van zwerfstenen was dat deze gingen scheuren en vaak ook in stukken braken. Het herhaaldelijk verhitten maakte de stenen bros. De keien konden vervolgens met klop- en wrijfstenen makkelijk tot gruis verwerkt worden. Het fijne steengruis gebruikte men om klei of leem te mageren voor het bakken aardewerk. Het fijne gruis voorkwam dat de drogende klei ging scheuren.

Stenen die als kooksteen dienst deden of voor het garen van vlees in smoorkuilen werden gebruikt, vertoonden na een paar maal verhitten en afkoelen een karakteristiek patroon van breuken. 

In vuur verhitte stenen 'verbranden' waardoor ze erg bros worden. De korrelbinding tussen de afzonderlijke kristallen in steensoorten als graniet en gneis, verdwijnt, waardoor deze met klop- en wrijfstenen makkelijk zijn te vergruizen.

Het verkregen steengruis gebruikte men om (pottenbakkers)klei en leem mee te verschralen. Zo werd voorkomen dat het voorgevormde aardewerk bij droging ging scheuren.

Bij het verzamelen ging men selectief te werk. Vooral zandstenen, graniet en gneis waren goed te gebruiken. Harde vulkanieten, helleflint en ook steensoorten als diabaas en gabbro liet men veelal liggen. Na verbranding zijn deze gesteenten zeer moeilijk te vergruizen. Ook slijp-, klop- of wrijfstenen werden, als deze opgebruikt waren, niet weggegooid. Ze deden wellicht eerst nog dienst als kooksteen of werden opzettelijk verbrand om ook te eindigen als gruis.

Zwerfsteengebruik in de middeleeuwen

Over het gebruik van zwerfstenen in en na de Romeinse tijd is weinig bekend. In de 12e eeuw werd het bakken van stenen opnieuw uitgevonden. Na de ondergang van het West-Romeinse rijk verdween deze techniek in onze streken uit beeld. Monniken, die contact onderhielden met Italië en waar de baksteentechniek wel bewaard gebleven was, introduceerden de technologie van het stenen bakken in de 12e eeuw opnieuw. Bakstenen werden toen met de hand gevormd en hadden in eerste instantie dezelfde grootte als de tuf- en trachietstenen, die men uit Duitsland importeerde. Deze grote bakstenen noemt men wel kloostermoppen. Desondanks bleef men in de middeleeuwen ook zwerfstenen gebruiken.

Romeinen hebben de metseltechniek en ook het maken van beton geperfectioneerd. Vooral dit laatste is van ongeëvenaarde kwaliteit. Naar mate het ouder wordt, wordt Romeins beton steeds steviger, in tegenstelling tot het huidige beton dat zijn sterkte na 50-100 jaar verliest.

In de middeleeuwen zijn enkele vroege kerken, zoals die van Anloo en Vries, gebouwd van tufsteen en trachiet. Beide zijn van vulkanische oorsprong. Tufsteen en trachiet zijn makkelijk te bewerken, poreus en toch sterk. De stenen werden uit het Rijngebied in Duitsland geïmporteerd.

Na 'heruitvinding', in de middeleeuwen, van het bakken van stenen uit klei, kneedde men met de hand klei om daar stenen van te bakken. De stenen hadden het formaat van die van tufsteen en trachiet. Deze grote bakstenen noemt men kloostermoppen.

Met de opkomst van de steden nam de behoefte toe om straten, kaden en pleinen te verharden. Hiervoor gebruikte men zwerfstenen. Veelal waren dit stenen die uit eigen bodem kwamen, maar in de oude havenstadjes rond de Zuiderzee zijn heel wat zwerfstenen te ontdekken, die men van ver heeft gehaald. In Hindelopen zijn in de straatranden veel zwerfstenen van rhomben-porfier te vinden. Rhomben-porfier is een vulkanisch gesteente, dat in het Oslo-gebied in Zuid-Noorwegen voorkomt. Zwerfstenen van rhomben-porfier komen in de kuststreken van Noord-Jutland in Denemarken veel voor. Wellicht dat men ze daarvandaan, mogelijk als ballaststeen, mee naar ons land heeft genomen.

Straatjes in de oude kern van Hindelopen zijn vaak nog voor een deel geplaveid met zwerfstenen. De stenen zijn deels met schepen uit het buitenland aangevoerd. In het plaveisel zitten heel wat rhomben-porfieren, stenen die afkomstig zijn uit Zuid-Noorwegen.

Ook in het Friese stadje Sloten zijn kades en straten langs de gracht nog geplaveid met zwerfstenen.

Voordat op grote schaal klinkerstenen werden toegepast, waren straten, pleinen en ook kades in grote steden, zoals hier op de Grote Markt in Groningen, met zwerfstenen geplaveid. 

Ook de verbinding tussen de Grote Markt en de Vismarkt in Groningen, die 'Tussen beide markten' genoemd wordt, was oorspronkelijk geplaveid met zwerfkeien. 

Tegenwoordig is de Vismarkt in Groningen verhard met vierkante en rechthoekig bekapte keien van graniet en gneis. De stenen van dit onverwoestbaar type plaveisel zijn geïmporteerd uit het kustgebied van Zuidwest-Zweden (Bohuslan) en ook van het Deense eiland Bornholm.

Ook in een stad als Groningen zijn vanaf de middeleeuwen miljoenen zwerfstenen gebruikt voor het verharden van de grote pleinen en de omringende straten in het centrum van de stad. Ook de kades langs de stadsgrachten waren met zwerfkeien geplaveid. De stenen kwamen voornamelijk te voorschijn bij graafwerkzaamheden in de Hondsrug in de stad. Toch werden ook hier zwerfstenen gebruikt die uit het noorden van Denemarken en Zuid-Zweden werden gehaald.

Ook bij de bouw van kerken gebruikte men zwerfstenen. In tegenstelling tot in Duitsland en Denemarken werden ze niet gebruikt om muren en torens mee te bouwen. Ze dienden als funderingsstenen. Zeker is dat tal van hunebedden hiervan het slachtoffer zijn geworden. Hunebedden waren van heidense oorsprong, vond men en waren in de ogen van de mensen waardeloos. Hunebedden waren makkelijk bereikbare ‘steengroeves’.

Vanaf de middeleeuwen zijn veel hunebedden ten prooi gevallen aan steenhouwers en steenhandelaren. De 'waardeloze' steenhopen waren makkelijk toegankelijke steengroeves, waaruit men naar believen kon putten. In het hunebed van Westervelde bij Norg ligt in de grafruimte nog een rechthoekig bekapt deel van een deksteen. Langs de omtrek zijn talrijke boorgaten te zien.

Zwerfsteenkerken

Hoewel de meeste kerken in Noord-Nederland van baksteen zijn gebouwd, hebben een paar vroege kerken muren van tufsteen en trachiet. Deze bouwstenen importeerde men voor veel geld uit Duitsland. Hoewel ze genoeg beschikbaar waren, zijn kerken die uit zwerfstenen zijn opgebouwd, in Noord-Nederland onbekend. Op twee uitzonderingen na. De Margarethakerk in Odoorn bezit een koor die voornamelijk uit ruw gekantrechte natuurstenen blokken bestaat. Ook de onderbouw van de kerktoren in Emmen bestaat uit rechthoekige steenblokken. Hunebedkeien zegt men in Emmen. De kans is groot dat de bekapte steenblokken in de kerken van Emmen en Odoorn inderdaad afkomstig zijn van hunebedden.

Zwerfsteenkerkje van Nienbergen, Wendland (Dld.)

Toren en kerk zijn gebouwd van zwerfkeien die alleen aan de zichtzijde enigszins met hamer en beitel zijn afgevlakt.

In het Luthers-evangelische deel van Ostfriesland in Duitsland komen tal van kerken voor die gebouwd zijn van gekantrechte blokken natuursteen. Veel van de stenen zullen van hunebedden afkomstig zijn. Op één na zijn alle hunebedden in Ostfriesland verdwenen. De kerken daar noemt men 'Granitquaderkirche'. De klokketoren staat vaak los van het kerkschip.

De van oorsprong middeleeuwse Margarethakerk in Odoorn bezit nog een koor die grotendeels gebouwd is van grote blokken natuursteen. De steenblokken zijn uit grote zwerfstenen gemaakt. Ook hier zullen stenen gebruikt zijn, die uit naburige hunebedden gehaald werden.

De bouwblokken van het koor van de kerk in Odoorn zijn vergeleken met die uit Ostfriesland op een slordige wijze gekantrecht. Langs de omtrek zijn de boorgaten in veel stenen nog duidelijk te zien.

Handel in zwerfstenen

Aan zwerfkeien werd in de 18e en 19e eeuw veel geld verdiend. Vooral na 1730 werd er flink voor betaald. In dat jaar werden de houten wier- en palendijken rond de toenmalige Zuiderzee voor het eerst op grote schaal aangetast door de paalworm. De beschoeiingen van dikke eiken planken en zware houten palen veranderden door deze schelpdieren in korte tijd in een soort gatenkaas.

De dijken verzwakten zo sterk dat ze het bij storm dreigden te begeven. Om het achterliggende land tegen overstroming te beschermen, heeft men ten koste van veel geld en inspanning nieuwe dijken aan moeten leggen. Vooral in Noord-Holland deed men veel moeite om de dijken te verstevigen. Toen een proef in Enkhuizen gunstig uitpakte, bekleedde men in korte tijd de zeezijde van de nieuwe dijken met grote zwerfkeien. Het vernieuwen en ‘verstenen’ van de dijken begon bij Medemblik en Andijk in Noord-Holland. De benodigde keien haalde men overal vandaan. Vooral Drenthe speelde hierin een belangrijke rol. Drentse keien werden in schepen geladen en naar de Hollandse Zuiderzeedijken vervoerd. Aan deze handel werd goudgeld verdiend.

Reconstructie van een palendijk bij Bunschoten, aan het IJsselmeer. Voor 1730 bestonden de Zuiderzeedijken voornamelijk uit wierdijken, die met een palenscherm aan de zeezijde verstevigd waren. 

Na 1731 werden de dijken langs de Zuiderzee door de paalworm aangetast. Dit schelpdier boort gangen in het hout, waardoor de dijkpalen hun stevigheid verliezen. Na een hevige storm dreven er soms wel duizenden palen in het water. Men is toen voor veel geld in allerijl nieuwe, met steen beklede, dijken gaan aanleggen.

De oude Markermeerdijk bij Schellinkhout. 

De dijkglooiing is bekleed met duizenden grote zwerfsteenblokken. Daarnaast verwerkte men ook grote blokken breuksteen die men uit Zweden en Zuid-Noorwegen importeerde.

De dijk bij Schellinkhout is inmiddels geheel vernieuwd, waarbij de oude dijk jammer genoeg vernield is. In de dijkglooiing waren allerlei bijzondere steensoorten te vinden.

Heideontginning met veel zwerfstenen bij Ees in Drenthe

In eerste instantie leverde Drenthe het leeuwendeel van de dijkstenen voor de Zuiderzeedijk in Noord-Holland. De vraag was echter zo groot, dat ook zwerfstenen uit Denemarken, Duitsland en polen geïmporteerd werden.

In Oost-Drenthe lag een kapitaal aan keien in de bodem te wachten op exploitatie. Op en in de oostelijke Hondsrug was de rijkdom aan zwerfkeien rond plaatsen als Gasselte, Borger, Buinen bijzonder groot. De keistenen werden op tal van plaatsen uit heidevelden en uit esakkers opgespit, verzameld en vervolgens op schuiten via de Hunze naar Groningen getransporteerd en vandaar verder naar de Waddenzee. Voor de veiligheid voer men onder de waddeneilanden door naar de Zuiderzee, naar plaatsen waar de vraag naar keien het grootst was.

Drenthe kon echter bij lange na niet aan de vraag naar grote stenen voldoen, vandaar dat men ze ook van elders aanvoerde. Ook uit Friesland zijn destijds heel wat keien via Lemmer naar de Zuiderzee getransporteerd. In de buurt van Heerenveen, bij Rotstergast, ligt nog een enorme zwerfkei van grijze Uppsalagraniet uit Midden-Zweden. Het is met afstand de allergrootste zwerfkei in ons land. De kei, tenminste wat er nog van over is, imponeert nog steeds door zijn omvang, maar minstens 2/3 is verdwenen. Een Friese schipper heeft met buskruit delen van de steen laten springen en de brokstukken via Lemmer naar de Zuiderzee vervoerd om daar te verkopen.

Hier en daar zie je stenen  met boorgaten. Steenhandelaren boorden gaten in grote zwerfkeien, om die met buskruit in stukken te laten springen. Deze kei langs de Zuiderbegraafplaats in Groningen is niet geheel  aan buskruit opgeofferd.

Hunebedden werden vroeger in veel gevallen gebruikt als steengroeve. Zeker 25 hunebedden in Drenthe zijn door steenhandelaren gesloopt.

Wellicht de allergrootste zwerfsteen van ons land ligt bij Rotstergast, bij Heerenveen. Het is een enorme kei van meer dan 35 ton. Oorspronkelijk woog de steen meer dan 150 ton. De steen is grotendeels met buskruit opgeblazen door een Friese schipper, die de steenbrokken via Lemmer naar de Zuiderzee vervoerde en ze daar verkocht. 

De kei van Rotstergast is van graniet. Het is een granodioriet. Het gesteente komt in deze samenstelling en uiterlijk voor bij de Zweedse plaats Uppsala ten noordwesten van Stockholm. De zwerfsteen is dus een gidsgesteente en staat bekend als Uppsala-graniet. 

Heel veel keien haalde men ook uit Polen, Denemarken (Jutland) en Zuid-Noorwegen. In dijkvakken bij Schellinkhout in Noord-Holland zijn keien van meer dan een meter in doorsnee verwerkt van een steensoort die in Nederland niet als zwerfsteen voorkomt. De lichtkleurige, grijsviolette keien van anorthosiet (een veldspaatrijke gabbro) zijn afkomstig uit het gebied rond Egersund in Zuidwest-Noorwegen. Ook verder naar het zuiden, bij Katwoude en Uitdam is in de dijkglooiing veel breuksteen van anorthosiet uit Zuid-Noorwegen gebruikt. Ook zijn veel keien verwerkt die uit de Oslofjord in Zuid-Noorwegen komen. Verder zijn er aanwijzingen dat men zelfs uit het Oostzeegebied grote keien geïmporteerd heeft.

In de Markermeerdijk (=voormalige Zuiderzeedijk) bij Uitdam is op verschillende plaatsen breuksteen uit Zuid-Noorwegen in de dijkglooing verwerkt

Het gesteente is anorthosiet, een grijsviolet, zeer veldspaatrijk type gabbro. Anorthosiet is een zeldzaam gesteente, dat als zwerfsteen uit Zuid-Noorwegen in ons land niet voorkomt. 

In de dijk bij Uitdam, waren ook grote aantallen brokstukken witte anorthosiet verwerkt.

Anorthosiet is een stollingsgesteente, dat op kilometers diepte in de aardkorst is ontstaan. 

De rode stippen geven het gebied aan waar in Zuid-Noorwegen anorthosiet voorkomt. In het gebied zijn talrijke grote steengroeven, waar anorthosiet voor verschillende doeleinden wordt gewonnen.

Goudkoorts in Drenthe

Aan zwerfstenen viel dus veel geld te verdienen, maar het kon nog ‘erger’. In de 19e eeuw was in Drenthe sprake van ‘stenenkoorts’. Vooral in Oost-Drenthe verdienden honderden mensen tientallen jaren lang hun dagelijkse boterham met het delven, vervoeren en het stukkloppen van keistenen.

Deze goudkoorts had een oorzaak. Begin 19e eeuw kwamen macadamwegen in zwang. Men verhardde bestaande zandwegen met een laag steenslag, waardoor het vervoer over deze wegen veel sneller en ook comfortabeler werd. Voor het verharden van kilometers zandwegen waren enorme hoeveelheden keien nodig. Die vond men op de heidevelden rond de Hondsrugdorpen. Het was bekend dat de bodem van de oostelijke delen van de Hondsrug zeer rijk aan stenen was, op sommige plaatsen groef men meer dan 4000kg per are op!

De rijkdom aan zwerfstenen is in het Hondsruggebied enorm, en dat terwijl er in het verleden al zoveel zijn verdwenen.

Ook op de westelijk van de Hondsrug gelegen zandruggen is de rijkdom aan keien op sommige plaatsen erg groot. Op de foto hopen keien die bij het diepploegen uit een aanpalende akker op het Hoge Veld tussen Donderen en Norg te voorschijn kwamen.

In de 19e eeuw verdienden hele families  een boterham aan het keiendelven en het tot steenslag verwerken van keistenen. 

Vrachten keien werden per schuit naar gebieden gevaren, waar deze vervolgens tot steenslag geklopt werden. Hier zijn  keienkloppers aan het werk bij Hoogkerk (Gr.)

Vooral rond de dorpen Gasselte, Borger, Buinen en zuidelijker tot voorbij Klijndijk zijn in de loop van de 19e eeuw enorme hoeveelheden zwerfkeien uit de bodem opgegraven. Hoewel vandaag de dag bij graafwerkzaamheden nog steeds veel stenen uit de bodem te voorschijn komen, is dit een flauwe afspiegeling van de rijkdom destijds.

Macadamwegen waren niet zonder onderhoud. In tegendeel. Er ontstonden kuilen in de weg, die door regen en plasvorming steeds groter werden. Het repareren kostte veel tijd en geld.

De Hunebedstraat in oud-Borger is een klinkerstraat met aan beide zijden een berm van zwerfstenen. Klinkerstraten waren in aanleg wel duurder dan macadamwegen, maar ze kosten minder onderhoud en gingen veel langer mee.

Aan het keiendelven en aan de productie van steenslag kwam tegen het eind van de 19e eeuw langzamerhand een eind. Er ontstond steeds meer weerstand tegen de mensonterende werkomstandigheden van de keienkloppers, maar ook geld speelde een rol. Macadamwegen vergden erg veel onderhoud, veel meer dan waarop men gerekend had. Wegen die geplaveid werden met klinkerstenen waren uiteindelijk goedkoper en beter.

Is hiermee het verhaal over het gebruik van zwerfkeien ten einde? In de volgende hoofdstukken leest u hier meer over.