Midden-Paleolithicum: Neanderthalertijd

Geologisch gezien lopen wij nog maar kort op aarde rond. Onze verwant, de Neanderthaler was er al iets langer. Zij verkenden al zo’n 300.000 jaar geleden de mogelijkheden van Europa. Enige tienduizenden jaren later ‘ontdekten’ Neanderthalers ook ons land. In Midden- en Zuid-Nederland zijn werktuigen van vuursteen van hen gevonden. Bij Maastricht, in een oude lössgroeve, vond men zelfs bewijzen van kampementen.

De ontwikkelingsgeschiedenis van de mens wordt, afhankelijk van de materiële cultuur, net als in de geologie in perioden onderverdeeld. De oudste periode in de geschiedenis van de mens is het Paleolithicum. We noemen dit ook wel de Oude Steentijd. Het Paleolithicum begint zo’n 2,5 miljoen jaar geleden, toen mensachtigen voor hun levensonderhoud stenen werktuigen gingen gebruiken. Deze periode valt vrijwel samen met die van het Pleistoceen.

Stukje schedel met de bekende zware wenkbrauwboog van een Neanderthaler. Het fossiele botfragment werd door een hobby-archeoloog gevonden tussen schelpen, die in het Middeldiep, zo’n 15 km voor de Zeeuwse kust zijn opgezogen.

Gereconstrueerde schedel van de Neanderthaler. Het stukje schedeldak heeft van wetenschappers de naam ‘Krijn’ gekregen. Het was van een man, die in zijn leven blijkbaar veel vlees at.

Het Paleolithicum wordt in drie eenheden onderverdeeld:

1)Vroeg-Paleolithicum – 2)Midden-Paleolithicum – 3)Laat-Paleolithicum

Het Vroeg-Paleolithicum begint 2,5 miljoen jaar geleden en eindigt ca. 300.000 jaar terug. Sommigen leggen het einde bij de afloop van het Acheuléen, anderen hanteren hiervoor het begin van het Moustérien.

Het Midden-Paleolithicum wordt wel de Neanderthaler-periode genoemd. Deze cultuurperiode, die ook wel het Moustérien genoemd wordt, loopt van 300.000 tot ca. 35.000 jaar geleden.

Het Laat-Paleolithicum omvat de periode na het uitsterven van de Neanderthaler, van 35.000 tot rond 12.000 jaar geleden. De culturele ontwikkeling van de moderne mens komt in deze periode in een versnelling. Dit komt onder meer tot uitdrukking in grotschilderingen waaronder die van Lascaux en Altamira.

In een grot bij Lascaux, in het Franse departement Dordogne, werden in 1940 een aantal schilderingen op rotswanden ontdekt. Op de rotswanden zijn een groot aantal dieren afgebeeld, waaronder bizons, herten, wolharige neushoorns, paarden, rendieren en herten. De afbeeldingen zijn uitgevoerd als lijntekeningen of gravures. Sommige schilderingen vormen geheel gekleurde vlakken. De rotsschilderingen zijn tussen 25.000 en 10.000 jaar geleden gemaakt.

Het Laat- of Jong-Paleolithicum markeert de komst van moderne mensen, die op het eind van de laatste ijstijd hier als nomaden rondtrokken. Zij volgden de rendierkudden op hun trektochten. 

 

Terzijde:

In de geologische tijdrekening worden era’s, perioden en hun onderverdelingen met een hoofdletter geschreven. Het zijn eigennamen, die een vastomlijnde tijdseenheid aangeven. Om onnavolgbare redenen wordt hier sinds de spellingsherziening van 2005 van afgeweken. Cultuurperioden als Paleolithicum, Neolithicum of Middeleeuwen schrijft men met kleine letters. Deze schrijfwijze wordt in ons land in officiële archeologische publicaties vrijwel overal gehanteerd. Door cultuurperioden met kleine letters te schrijven degradeert men zijn eigen publicatie tot een ‘courante’ tekst. Het is een knieval voor onnadenkendheid en mogelijk gemakzucht. Zeker in wetenschappelijke bijdragen dienen tijdsaanduidingen met een hoofdletter geschreven te worden. En wat mij betreft in alle teksten.

Grotschildering van Altamira, Spanje. Grotschilderingen zijn de oudste vormen van kunst. Tienduizenden jaren geleden maakten mensen op rotswanden, vaak diep verborgen in grotten, schilderingen en lijntekeningen van paarden, neushoorns, bizons en mammoeten. De schilderingen zijn gemaakt met oker en met houtskool. Men woonde destijds in deze grotten. Ze vormden een schuilgelegenheid voor regen en kou. Waarom de schilderingen vaak zeer diep en op bijna onbereikbare plaatsen in de grotten zijn gemaakt, is een raadsel.

Op de kaart zijn de locaties van Lascaux en Altamira aangegeven. De grotschilderingen in Altamira zijn in 1879 ontdekt, die van Chauvet in Zuidoost-Frankrijk in 1994.

 

Het Midden-Paleolithicum wordt wel de periode van de Neanderthalermens (Homo neanderthalensis) genoemd, en samen met hem aanvankelijk ook nog de Heidelbergmens (Homo heidelbergensis). Deze mensensoort zou echter spoedig van het toneel verdwijnen. Uit het Vroeg-Paleolithicum zijn in ons land geen bewijzen voor de aanwezigheid van mensachtigen bekend. De aanwezigheid van Neanderthalers is op tal van plaatsen in West-Europa aangetoond. In de archeologie wordt deze periode van de steentijd ook wel het Moustérien genoemd.

De eerste bewijzen dat Neanderthalers in ons land verbleven, dateren uit de eerste helft van de Saale-ijstijd. Dit was in de tijd vóór de komst van het landijs uit Scandinavië. Ook toen was het afwisselend koud en warm. Nog steeds is niet duidelijk of de kou in die tijd toegerekend kan worden aan afzonderlijke ijstijden. In de perioden dat het hier warmer was, waren de levensomstandigheden zo gunstig dat in ons land groepjes Neanderthalers rondtrokken. 

Reconstructie van een Neanderthalerman. Het gezicht is wat grof gebouwd, wat vooral veroorzaakt wordt door de vooruitstekende wenkbrauwbogen boven de ogen. Over de beharing van Neanderthalers bestaat veel onduidelijkheid. Ze waren aangepast aan koude klimaatomstandigheden. Mogelijk hadden ze daardoor ook een zware lichaamsbeharing.

In de eerste helft van de Saale-ijstijd was het afwisselend koud en warmer. Het landschap was toen voornamelijk een toendra, met hier en daar begroeiingen van lage struiken en bomen. In de warmere fasen zal er meer bos zijn geweest. Op de toendra leefden destijds allerlei zoogdieren, waarop gejaagd werd.

Een nieuwe techniek

Het Moustérien is bekend om zijn werktuigen. Deze vernieuwende wijze van vuursteenbewerking, die verfijnder was dan die uit het Acheuléen,  is onverbrekelijk verbonden de Neanderthalers, en wordt wel aangeduid als de Levallois-techniek. Op het laatst van het Vroeg-Paleolithicum begon men bij het maken van vuistbijlen afslagmateriaal, in feite afval, ook te gebruiken. De scherven die van kernstukken van vuursteen werden afgeslagen, bleken met enige aanpassingen ook andere typen gereedschap op te kunnen leveren. De Levallois-techniek wordt in de archeologie beschouwd als een belangrijke vooruitgang in de vuursteenbewerking.

Hoewel de inhoud van de gereedschapskist van de Neanderthalers in het Moustérien van plaats tot plaats en ook in de tijd varieerde, was deze heel wat gevarieerder dan die uit het Acheuléen. Van afslagen maakte men bladspitsen, schrabbers, schaven, speerpunten en mogelijk zelfs ook pijlpunten. Deze laatsten werden aan houten stelen en schachten bevestigd.

De Levallois-techniek dankt zijn naam aan de vindplaats Levallois-Perret, een voorstad van Parijs. De techniek is karakteristiek voor hoe Neanderthalers in het Midden-Paleolithicum vuursteen bewerkten. Van een voorbewerkte kernsteen, waarvan de zijden waren verwijderd, konden met gerichte slagen dunne scherven afgeslagen worden. De vlakke afslagen bezaten vlijmscherpe randen. Ze konden gebruikt worden als mes, of men kon deze met geringe aanpassingen veranderen in schaven, schrabbers, speer- en mogelijk ook pijlpunten.

De Levallois-techniek is vernoemd naar 19e-eeuwse vondsten van artefacten in de voorstad Levallois-Perret bij Parijs in Frankrijk. Deze techniek was geavanceerder en volgde op die van de Heidelbergmens (Homo heidelbergensis) in het Acheuléen (Vroeg-Paleolithicum). De Heidelbergmensen staan bekend om hun goed afgewerkte vuistbijlen die ze van vuursteen wisten te maken. De vuistbijlen hadden scherpe snijvlakken, waardoor deze gebruikt konden worden bij het slachten van buitgemaakte dieren, het open wrikken van gewrichten en ook waren ze geschikt om botten te splijten om zo bij het voedzame merg te komen. Ook voor het bewerken van hout konden vuistbijlen dienst doen.

Vondsten uit de Neanderthaler-tijd

Vondsten van vuurstenen werktuigen uit het eerste deel van het Midden-Paleolithicum zijn bekend uit Zuid- en Midden-Nederland. Deze artefacten dateren uit het eerste deel van de Saale-ijstijd, toen tijdens een warme interval (interglaciaal) ons land bedekt was met dichte loof- en naaldbossen. Dit Belvédere-interglaciaal (ca. -250.000–235.000 jaar) is genoemd naar een belangrijke vindplaats van menselijke werktuigen bij Maastricht in Zuid-Limburg. Ook uit het zuiden van Noord-Brabant en uit stuwwallen tussen Veenendaal en Rhenen in Midden-Nederland zijn talrijke vondsten gemeld.

In de eerste helft van de Saale-ijstijd, leefden hier tijdens het warme Belvédere interglaciaal allerlei grote zoogdieren, waaronder nijlpaarden, neushoorns, olifanten en sabeltandtijgers.

Vroege Neanderthaler werktuigen van vuursteen uit de voormalige zandgroeve van Leccius de Ridder bij Rhenen (Veenendaal). Op de foto is het kleine artefact bovenaan een spitsschaaf, links een Levalloiskern en rechts een vuistbijl.

Het eerste deel van de Saale-ijstijd kende een afwisseling van koude en warme stadia. Het Belvédere interglaciaal werd voorafgegaan en opgevolgd door een koude-periode. Het is nog steeds niet duidelijk of dit aparte ijstijden (glacialen) waren of interstadialen. In de warme tussenperioden leefden hier dieren die wij nu als exotisch zouden beschouwen, zoals de bosolifant, nijlpaard en waterbuffel, maar ook allerlei soorten herten, oerossen en wilde zwijnen. 

Kenmerkend voor een ijsbedekking in een ijstijd is dat deze vrijwel alle contouren uit de tijd daarvoor vernietigd. Tijdens de tweede helft van de Saale-ijstijd was de noordelijke helft van Nederland duizenden jaren achtereen bedekt door een massief pakket landijs uit Scandinavië. De dikte ervan wordt in Noord-Nederland geschat op 750 tot 1000 meter.

Noord-Nederland was tijdens het Drenthe stadium in de tweede helft van de Saale-ijstijd volledig bedekt door een massief pakket landijs. De geschatte ijsdikte lag tussen 750 en 1000 meter.

In Midden-Nederland was de ijsdikte veel geringer. De landijsrand was hier opgesplitst in gletsjertongen die via laagtes en rivierdalen in het landschap vooruit schoven. De dynamiek van het ontstaan, deels afsmelten en opnieuw vooruitschuiven van grote ijslobben heeft het landschap in Midden-Nederland ingrijpend veranderd. Onder de ijstongen werden bodemlagen weg- en opzij gedrukt. Hierdoor ontstond een indrukwekkende gordel van stuwwallen, die bij Arnhem en Rheden tot meer dan honderd meter boven zeeniveau werden opgedrukt. Bewijzen dat vroege Neanderthalers vóór de ijsbedekking in de Saale-ijstijd ook in Noord-Nederland rondtrokken, zijn door het landijs opgeruimd en verdwenen.

Aan de zuidrand van het landijs ontstonden in de Saale-ijstijd in Midden-Nederland grote ijslobben, die via laagten en rivierdalen het landschap in schoven. De zandige ondergrond werd hierbij weg- en opzij gedrukt, waardoor een gordel van stuwheuvels gevormd werd. De zuidelijke Veluwerand en de Utrechtse heuvelrug zijn hiervan goede voorbeelden. Tussen Rhenen en Veenendaal zijn in de opgestuwde afzettingen vuurstenen werktuigen van Neanderthalers gevonden.

Uit geologisch onderzoek is inmiddels veel bekend over de ondergrond en opeenvolging van aardlagen uit de vroege Neanderthaler-tijd. Ook over de verdeling van land en zee en welke rivieren waar in ons land stroomden, is inmiddels vrij veel bekend. In ons land hebben we hoofdzakelijk te maken met oppervlaktevondsten of zoals tussen Veenendaal en Rhenen, met vondsten uit stuwwalcomplexen op de westelijke Veluwe. De bodemlagen waar vuurstenen werktuigen in werden aangetroffen, zijn in de ijstijd verplaatst en moeten oorspronkelijk ergens in de Gelderse Vallei gelegen hebben. Als we deze artefacten uit de stuwwallen proberen in te passen in een stratigrafische context, dan lukt dit niet. Van één locatie is meer informatie bekend. In de voormalige lössgroeve Belvédere bij Maastricht zijn in situ vuurstenen werktuigen en ook botten aangetroffen. Deze vondsten blijken tot een of meer kampementen te behoren. De artefacten zijn minimaal 200.000 jaar oud. De vondsten in Midden-Nederland hebben ongeveer dezelfde ouderdom.

Oude foto van de opgraving in de voormalige lössgroeve Belvédere bij Maastricht. Hier zijn in de loop van de tijd op verschillende niveaus kampementen gevonden van Neanderthalers.

De Utrechtse heuvelrug tussen Rhenen en Veenendaal

Vanaf de jaren zeventig van de vorige eeuw vonden hobby-archeologen in een tweetal zandgroeven (Kwintelooijen en Leccius de Ridder) tussen Rhenen en Veenendaal een groot aantal vuurstenen werktuigen. In beide zandgroeven werden grind en stenen gezeefd en vervolgens op grote hopen gestort. In het grind vond men artefacten van vuursteen. Deze dateren uit het Midden-Paleolithicum van zo’n 200.000 jaar geleden. In de zandgroeven waren gestuwde afzettingen van de oer-Rijn  en oer-Maas ontsloten. Ze bestaan uit grove grindhoudende kwartszanden, die in een koud klimaat zijn afgezet door een vervlechtend riviersysteem. De artefacten in het grind, zijn in het Vroeg-Saalien vóór de komst van het ijs op hun oorspronkelijke ligplaats door rivierwater geërodeerd, verspoeld en verplaatst. De werktuigen bij Rhenen dateren dus uit een tijd dat de Utrechtse Heuvelrug nog niet bestond.

Stuwheuvellandschap tussen Rhenen en Veenendaal. De ondergrond van dit geaccidenteerde landschap bestaat uit grove, grindhoudende rivierafzettingen van Rijn en Maas, afgewisseld met leemlagen. Hierin zijn vuurstenen Neanderthaler werktuigen gevonden uit het Vroeg-Saalien.

Wat waren de vondsten?

In de grindhopen vond men Levallois-kernen en afslagen, dito klingen, schaven, en ook een paar rugmessen en vuistbijlen. Een groot aantal werktuigen toonden recente beschadigingen. Daarnaast is sprake van afronding en breuk veroorzaakt door riviertransport in het Vroeg-Saalien. Met name de punten en de ribben van de artefacten zijn hierdoor iets afgerond. Ook zijn veel werktuigen bruin gepatineerd. Lichter getinte grijswitte en grijsblauwe werktuigen vormen een minderheid. Uit onderzoek blijkt dat voor de artefacten gebruik gemaakt is van Maas-vuursteen. Grondstof voor de werktuigen waren rolstenen en dropstones van vuursteen, die aan de oevers en op grindbanken in de verwilderde rivieren te vinden waren.

De artefacten worden toegeschreven aan vroege Neanderthalers. Deze mensen leefden hier in het eerste deel van de Saale-ijstijd in een rivierlandschap van oer-Rijn en oer-Maas. De levensomstandigheden waren toen nog betrekkelijk gunstig. In de brede rivierdalen leefden allerlei zoogdieren, waaronder mammoeten en neushoorns. Daarop werd jacht gemaakt. Vuurstenen uit de rivier werden bewerkt tot speerpunten en vuistbijlen. Uit de vondsten blijkt dat men ook schaven en rugmessen maakte, wellicht om hiermee te snijden en om huiden mee te bewerken.

In de zandgroeve van Kwintelooijen is een ‘getuigeberg’ blijven staan met leemachtige afzettingen. Hierin kwamen tal van vuurstenen werktuigen te voorschijn. Van het profiel is weinig meer te zien, sinds kinderen de steile helling als een soort glijbaan gebruiken.

De gevonden artefacten waren niet alleen belangrijk als werktuig om te hakken, snijden, schaven en boren, ze waren ongetwijfeld ook van belang bij het maken van werktuigen, als speren, handbogen, pijlen, geweihakken, graafstokken en priemen.

Uit afzettingen van de Elsterberg bij Rhenen kwamen deze kleine vuistbijlen van vuursteen. Ook deze zijn door de stuwende werking van het landijs in de voorlaatste ijstijd van hun oorspronkelijke ligplaats in de Gelderse Vallei verplaatst.

Belvédere bij Maastricht

In Zuid-Limburg, vlakbij Maastricht zijn vuurstenen artefacten gevonden, die nog iets ouder waren dan die in Midden-Nederland. In de voormalige grind- en lössgroeve Belvédere bij Maastricht vonden hobby-geologen in 1980 tijdens onderzoek aan een lössprofiel op ongeveer acht meter diepte vuurstenen artefacten. In de jaren daarna kwamen bij verder onderzoek op zo’n 8 locaties in deze groeve nog meer werktuigen, afslagen en afslagsplinters aan het licht. Samen met de artefacten vond men op enkele plekken ook dierlijke botten. Botten en vuurstenen werktuigen zijn zo’n 250.000 jaar oud. De opmerkelijkste vondst was een mes van vuursteen die tussen botresten van een steppenneushoorn gevonden werd. Menselijke botresten zijn niet aangetroffen. Het is daarom niet duidelijk of de gevonden artefacten aan Neanderthalers toebehoorden of dat deze afkomstig zijn van de Heidelbergmens. De Heidelbergmens leefde tussen 500.000 en 200.000 jaar geleden. Hij wordt wel gezien als de voorouder van de Neanderthaler (Homo neanderthalensis) en de vroege moderne mens (Homo sapiens sapiens)

 

In de lössafzetting in de groeve Belvédere bij Maastricht zijn bij opgravingen op verschillende niveau’s werktuigen uit het Vroeg-Saalien gevonden. Op één plaats gingen de werktuigen vergezeld van botresten van een steppenneushoorn. Ondanks dat de eigenaar zijn werkzaamheden niet voor het belangrijke onderzoek wilde aanpassen, zijn in Belvédere kampementen van Neanderthalers overtuigend aangetoond.

Nog meer vondsten

Belvédere is tot dusver de enige vindplaats in Nederland waar vuurstenen werktuigen uit het Midden-Paleolithicum op oorspronkelijke ligplaats zijn gevonden. De laatste jaren zijn in ons land op tientallen plaatsen artefacten uit het Midden-Paleolithicum gevonden. Bij de aanleg van de Markerwadden kwamen tal van Midden-Paleolithische werktuigen en afslagen tevoorschijn. Ook zandsuppleties aan de Hollandse kust en de aanleg van Maasvlakte 2 hebben tientallen Neanderthaler artefacten opgeleverd. Deze werktuigen komen uit zuigputten op de Noordzeebodem. Over hun precieze ouderdom en hun stratigrafische herkomst is niets bekend.

Dit kleine vuistbijltje werd gevonden in het zand op de 2e Maasvlakte. Het zand voor de Maasvlakte is afkomstig uit zuigputten die op enige kilometers uit de kust op de bodem van de Noordzee liggen. Het bijltype is hartvormig (=cordiform). Foto Frans de Vries, Toonbeeld Fotografie & Vormgeving.

Neanderthalers in ons land hebben twee ijstijden meegemaakt, het Saalien en het eerste deel van het Weichselien. Eind jaren zestig van de vorige eeuw vond men in het Corversbos op de Utrechtse heuvelrug een veertigtal artefacten. Ze bestaan uit een aantal Levallois schrabbers, vuursteenkernen en afslagen. Ze zijn afkomstig van jagers-verzamelaars, die in kleine groepjes door het landschap trokken. Ze leefden van de jacht, maar deden ook aan visvangst en verzamelden ze eetbare planten, wortels en vruchten. Uit al deze vondsten blijkt dat ons land, dat toen de noordgrens vormde van het verspreidingsgebied van de Neanderthalers, voor hen een aantrekkelijke leefomgeving vormde.  Al vanaf zo’n 250.000 jaar geleden, toen ons land er nog volstrekt anders uitzag, trokken al groepjes mensen rond. Voor hun levensonderhoud wisten zij op verschillende plaatsen in het landschap zwerfstenen en rolstenen van vuursteen te vinden om daarvan werktuigen te maken.  

Midden-Paleolithische kern van vuursteen van Koningsbosch, Limburg. Levallois-techniek.

Vuistbijl van vuursteen van de Molen Bels bij Mander (Ootmarsum) in Overijssel. De rechterzijde van de vuistbijl toont enige witte patina. Foto Frans de Vries, Toonbeeld Fotografie&Vormgeving.

Neanderthalervondsten in Noord-Nederland

Afgezien van de vindplaats bij Peest in Noord-Drenthe, zijn in Noord-Nederland in de loop van de tijd al meer dan honderd artefacten gevonden, die aan Neanderthalers kunnen worden toegeschreven. In al deze gevallen gaat het om losse, geïsoleerde vondsten zoals vuistbijlen, schrabbers, spitsen en afslagen. De werktuigen werden na het slachten van de jachtbuit achtergelaten of gewoon omdat ze ‘op‘ waren. Vooral vondsten van vuistbijlen spreken tot de verbeelding, omdat deze in verband gebracht worden met de jacht op mammoeten. Hoewel een juiste datering moeilijk is, is het soms op grond van de vuistbijlvorm mogelijk iets meer over de ouderdom te zeggen. De oudste vuistbijlen dateren uit het allerlaatst van de Saale-ijstijd, toen het hier op de overgang naar het Eemien warmer werd. Dat is 126.000 jaar geleden.

Vuistbijl van vuursteen, gevonden bij Ootmarsum (Ov.).

Een vuistbijl die lange tijd de gemoederen van wetenschappers en amateur-archeologen bezig heeft gehouden, is de amandelvormige vuistbijl van Wijnjeterp. Het werktuig is in 1939 gevonden door Hein van der Vliet, van beroep timmerman/aannemer, maar in zijn vrije tijd een hartstochtelijk hobby-archeoloog. Lange tijd werd aan de echtheid van de vondst getwijfeld, want, zo vond men, Neanderthalers kwamen in die tijd zo noordelijk in ons land niet voor. Pas in 1949 werd de vondst door beroepsarcheologen als echt erkend. De vuistbijl is uit noordelijke vuursteen gemaakt en heeft een warm geelbruine kleur. Windlak en glansspatina zijn duidelijk aanwezig. Ook de bekende oplossing van silica langs de snijranden van de vuistbijl en op slagribben is aanwezig.

Deze vuistbijl van Wijnjeterp (Wijnjewoude) is in 1939 gevonden door Hein van der Vliet.

De vuistbijl van Anderen is de eerste vondst in Drenthe. Vergeleken met die van Wijnjeterp, is deze driehoekig van vorm. Het werktuig is door infiltratie en oxidatie van ijzerverbindingen bruin en heeft een fraaie windlakglans. De bijl kwam te voorschijn uit een houtwal. Afgezien van een kleine beschadiging, is dit nog steeds een van de mooiste vuistbijlen die in Noord-Nederland gevonden is. Hoewel de ouderdom bij geïsoleerde vondsten nogmaals moeilijk is aan te geven, schat men de bijl op zo’n 50.000 jaar of meer.

Vuistbijl van Anderen. Dit Midden-Paleolithische werktuig is ruim 11cm hoog. Het oppervlak toont zowel windlak als glanspatina. Foto: J.Beuker.

De meeste vuistbijlen, ook het gebroken exemplaar van Drouwen (Dr.), zijn van vuursteen, maar in een aantal gevallen gebruikte men een andere steensoort. Dit laatste blijkt uit de vondst van een tweetal vuistbijlen die bij Anreep in Drenthe en bij Mander bij Ootmarsum in Oost-Overijssel zijn gevonden. Bij Mander zijn meerdere vuistbijlen gevonden, maar die van helleflint steekt er boven uit. De vondst werd in het najaar van 2004 gedaan door Marcel Julsing. Zowel de vuistbijl van Mander als die van Anreep zijn van helleflint vervaardigd. De bijl van Anreep heeft een onregelmatige, asymmetrische vorm, waarschijnlijk omdat helleflint andere eigenschappen heeft dan vuursteen en minder goed met ‘vuursteentechnieken’ te bewerken is. De helleflintbijl van Mander is regelmatiger van vorm.

Vuistbijl van helleflint, gevonden bij Mander (Ov.)

Helleflint is een bikkelhard, splinterig brekend, metamorf gesteente, dat bij het doorslaan scherven geeft met messcherpe (zaag)randen. Helleflint is door metamorfose diep in de aardkorst bij een verhoogde temperatuur en druk uit silicarijke, vulkanische gesteenten ontstaan. Zwerfstenen van helleflint komen veel voor in zgn. West-Baltische zwerfsteengezelschappen in ons land. De stenen zijn in meerderheid afkomstig uit Zuid- en Midden-Zweden. Met een vuistbijl van helleflint was men zeer wel in staat om jachtbuit te slachten en uit te benen. De randen van helleflint zijn weliswaar iets minder scherp dan die van glasachtige vuursteen, maar door de dichte structuur van het gesteente werken snijranden als een golfmes. Een snijrand van helleflint blijft ook langer scherp dan bij vuursteen.

Dichte helleflint – Zwerfsteen van Emmerich (Dld.). Helleflint komt als zwerfsteen veel voor. Er zijn verschillende typen die terug te voeren zijn tot verschillende vulkanische uitgangsgesteenten. De dichte typen bezitten zeer scherpe randen. De verweringskorst van helleflint is doorgaans zeer dun.

Dichte, donkere helleflint – Zwerfsteen van Lathen (Dld.)

Detail breukvlak van helleflint – Zwerfsteen van lathen (Dld.). Op het breukvlak is goed zichtbaar dat het gesteente in kleine scherpe splinters verscherfd.

Nogmaals Peest, een Midden-Paleolithisch kampement

Vuistbijl gevonden op de akker bij Peest. Deze werktuigen zijn tussen 30.000 en 50.000 jaar oud.

Vuistbijltje van bryozoënvuursteen, gevonden bij Peest (Dr.). Bryozoënvuursteen komt als zwerfsteen heel veel voor. Het is het enige vuursteentype dat van Vroeg-Tertiaire ouderdom is. De herkomst is Denemarken.

Het wordt voor archeologen een stuk spannender als op een locatie meerdere Midden-Paleolithische artefacten bij elkaar in de buurt gevonden worden. In een voorgaand verhaal is al vrij uitgebreid ingegaan op het vondstcomplex bij Peest in Noord-Drenthe. Het is passend om er hier nogmaals iets over te schrijven. Op een grote akker bij Peest in Noord-Drenthe vond men op de flank van de Zeijenrug concentraties van Neanderthaler werktuigen, waaronder tal van vuistbijlen. Uit de aantallen en het sortiment werktuigen blijkt dat men deze ter plaatse heeft gemaakt van zwerfstenen. De gunstige ligging in de buurt van stromend rivierwater, is waarschijnlijk de reden dat Neanderthalers hier vaker hun kampement opsloegen. Het is tot dusver de belangrijkste vindplaats van Midden-Paleolithische artefacten in Drenthe. De ouderdom schat men op zo’n 50.000 jaar.

Op de uitgestrekte akker bij Peest kwamen van nature bijzonder veel zwerfstenen voor. Om er vanaf te zijn wist de boer/eigenaar niet beter dan de oprit opzij van zijn akker te plaveien met ‘geoogste’ zwerfstenen. Naderhand beschouwd moeten hier heel wat Midden-Paleolithische werktuigen tussen gezeten hebben.

Rugmes van porfierische helleflint, gevonden bij Peest. Foto Frans de Vries, Toonbeeld Fotografie&Vormgeving

Bij verschillende zoekacties en een proefopgraving zijn meer dan 450 werktuigen en afslagen gevonden. De meeste artefacten zijn van vuursteen, maar er zijn ook vondsten bij die van zwerfstenen van helleflint zijn gemaakt. De locatie bij Peest ligt op de westflank van de Zeijenrug. Dit is een van de vijf keileem/zandruggen van het Hondsrugcomplex in Oost- en Noord-Drenthe. Zwerfsteeninventarisaties in het gebied toonden aan dat we hier te maken hebben met zwerfstenen die afkomstig zijn uit verschillende morenes uit de Saale-ijstijd. De meeste vuurstenen en ook de helleflinten komen uit West-Baltische keileem. Het herkomstgebied hiervan is hoofdzakelijk Midden- en Zuid-Zweden, de zuidelijke Oostzee en Denemarken. Het andere zwerfsteengezelschap op de Zeijenrug is Oost-Baltisch van samenstelling. Hierin vallen vooral talrijke roodachtige rapakivi-granieten op. Vuursteen is in dit gezelschap ook aanwezig, maar deze komen voor een deel van veel noordelijker uit de Oostzee, westelijk van Litouwen. De aanwezigheid van een gemengd West- en Oost-Baltisch zwerfsteengezelschap komt op de Zeijenrug en ook westelijker bij Norg op meerdere plaatsen voor. Zwerfstenen van helleflint zoals bij Peest zijn door verwering vaak sterk gebleekt, maar zijn te herkennen aan hun vaak hoekige vorm en platte vlakken.

Alandrapakivi is een Oost-Baltisch gidsgesteente. Rapakivi-granieten komen veel voor op de zandruggen van het Hondsrug-complex in Oost- en Noord-Drenthe.

Het zoeken naar Midden-Paleolithische artefacten op de akker bij Peest zal in de toekomst zeker worden voortgezet. Iedere ploegbeurt levert weer nieuwe vondsten op.

Hoewel Peest met stip bovenaan staat, zijn bij Loon, dicht bij het beekdal van de Drentsche Aa, vanaf 1986 ook verschillende artefacten uit het Midden-Paleolithicum gevonden. De vindplaats staat bekend als Balloo. Uit het aantal en de verspreiding van de artefacten vermoedt men dat er op deze locatie meer artefacten moeten liggen. Helaas liggen deze vooralsnog verborgen onder een laag dekzand en een esdek.

Uit vondsten van artefacten blijkt dat het landschap in Oost-Drenthe in de eerste helft van de laatste Weichsel-ijstijd voor rondtrekkende groepjes Neanderthalers een aantrekkelijke leefomgeving moet zijn geweest. Deze locaties zullen in het warme seizoen steeds weer opgezocht zijn. In de herfst trok men weer naar het zuiden, naar kalksteengrotten in Duitsland, België en Frankrijk. Inmiddels zijn van veel meer locaties in Drenthe Neanderthaler artefacten gemeld, onder meer van Zuidlaren, Schipborg, Ekehaar, Amelte en Drouwen. Dit had een aantal jaren geleden niemand durven geloven.

Op nadering van de herfst trokken groepjes Neanderthalers weer naar het zuiden, waar ze voor de naderende winter de beschutting zochten in kalksteengrotten in Duitsland en België.