Vuursteen, het staal van de oudheid

Werktuigen zijn voor mensen van levensbelang. Niet alleen nu, maar ook al in de grijze oudheid. Zo’n 250.000 jaar geleden maakten Neanderthalers in ons land al gereedschappen van vuursteen. Deze werden gebruikt om te jagen, dieren te slachten en kleding te maken.

Voordat zo’n 35.000 jaar geleden de moderne mens verscheen, leefde zijn neef, de Neanderthaler in ons land. Ze trokken in kleine groepjes door het landschap, op zoek naar voedsel. Neanderthalers waren hier al sinds de eerste helft van de Saale-ijstijd, zo’n 200. 000 jaar geleden. Het Noordzeegebied vormde de noordgrens van hun verspreidingsgebied. Neanderthalers komen we nergens meer tegen, ze stierven ca. 40.000 geleden uit. Sporen van hun aanwezigheid vinden we op heel veel plaatsen in Europa, het Midden-Oosten en in Centraal-Azië. Op de afbeelding zijn ze bezig de punt van houten speren in het vuur te harden.

De mens kent een lange en ingewikkelde ontwikkelingsgeschiedenis. Vuursteen speelt daarin een belangrijke rol. Al vroeg in de steentijd had men ervaren dat vuursteen andere en betere kwaliteiten bezat dan kwartsiet, hoornsteen, ijzerkiezel en dergelijke. Vuursteen kan op een voorspelbare manier vorm gegeven worden. Met andere steensoorten lukt dat niet of veel minder. Met stukken hertshoorn, hout en klopstenen maakte men handig gebruik van de eigenschappen van het gesteente. Bij vuursteen is het mogelijk om met harde of zachte, gerichte slagen op gewenste plaatsen stukken of stukjes af te slaan. Doorontwikkeling van deze bewerkingstechnieken maakte het mogelijk om later in de steentijd zeer geavanceerde werktuigen te maken. 

Een deel van hun succes in de prehistorie danken Neanderthalers en moderne mensen aan vuursteen. In Noordwest-Europa kwam het als zwerfsteen uit de ijstijd veel in de bodem voor. Daarnaast beoefende men ook mijnbouw om vuursteenknollen uit kalksteen te winnen. Veel essentiële gereedschappen en wapens werden van vuursteen gemaakt.

De vuistbijl was ten tijde van de Neanderthaler een soort multi-tool, waarmee jachtbuit geslacht en ontleed werd, botten mee gekraakt werden om bij het voedzame merg te komen, en om hout te bewerken. Een vuistbijl diende waarschijnlijk ook als vuistwapen. Met een bepaalde bewerkingstechniek kon men al in het Acheuléen, zo’n 300.000 jaar geleden goed afgewerkte vuistbijlen maken met scherpe snijranden.

Vuursteen laat zich goed bewerken. Het gesteente is hard en tegelijk bros, is homogeen en bezit geen grove kristalstructuur. Met klopstenen en gerichte slagen was het mogelijk uit vuursteenknollen en zwerfstenen van vuursteen allerlei werktuigen te maken.

 

Vuursteen dankt zijn naam aan de mogelijkheid om vuur te maken. Niet door twee stukken vuursteen tegen elkaar aan te slaan. Dat is gevaarlijk. Vuursteen versplintert makkelijk. De kans op snijwonden en scherpe splinters die in de ogen terecht kunnen komen, is erg groot. Door een stuk vuursteen tegen pyriet (markasiet) te slaan, verkreeg men vonken. Met enige ervaring, was daar een vuurtje mee te maken. Later verving men pyriet door een handring van ijzer. Dat gaf betere vonken en eerder vuur.

Kwartsiet en ook helleflint werden in het Midden-Paleolithicum, ten tijde van de Neanderthalers, als grondstof gebruikt om vuistbijlen, schrabbers en messen van te maken. Beide gesteenten komen veel als zwerfsteen voor. De eigenschappen verschillen echter sterk van vuursteen, maar met een juiste bewerkingstechniek kon men er goed mee overweg.

Vuur maken deed men in de Prehistorie met een vuurslag van vuursteen en een stuk markasiet. Bij het tegen elkaar aan slaan ontstaan vonken, waarmee door blazen vuur gemaakt kon worden. Deze vuurslag dateert uit de Trechterbekertijd of de daarop volgende Enkelgraf-cultuur.

Markasiet is zwavelsulfide, een verbinding van ijzer en zwavel. Het mineraal komt op sommige plaatsen veel voor als rondachtige concreties in oude kleisteen- en kalksteenlagen. Markasiet is bleker van kleur dan pyriet en is ook minder stabiel. Het verweert makkelijk.

Vuursteen is een van de hardste steensoorten die we kennen. Het heeft een zeer fijnkorrelige, homogene structuur. Daarnaast is het bros, waardoor het goed en voorspelbaar te bewerken is. Afslagen van vuursteen bezitten zeer scherpe snijvlakken, waarmee vroeger allerlei werkzaamheden verricht konden worden. Vuursteen was dus uitermate geschikt als grondstof om uiteenlopende soorten gereedschap te maken. Men noemt het gesteente daarom wel het staal van de prehistorie.

Vuursteen bestaat uit uiterst fijne kristalletjes van kwarts, chalcedoon, opaal en nog een paar mineralen. Dichte soorten zijn glasachtig en breken schelpvormig. Vuursteen vormt grote en kleine, onregelmatige knollen, platen en pijpen (concreties) in witte schrijfkrijtafzettingen uit de Krijt-periode. Vuursteen komt in ons land als zwerfsteen veel voor.

Bij het breken of bewerken van vuursteen ontstaan scherven en afslagen met vlijmscherpe randen. Vuur heeft men nooit gemaakt door twee vuurstenen tegen elkaar aan te slaan. De kans op verwondingen en oogletsel is erg groot.

Op sommige plaatsen in Noordwest-Europa bestonden in de prehistorie vuursteenindustrieën. Hier maakte men van vers gedolven vuursteenknollen halffabricaten van grote bijlen, sikkels en ook dolken. Bij Aalborg in Denemarken maakte men vooral vuursteendolken. De vorm ervan getuigt van een grote vakbekwaamheid. De dolken werden in een groot deel van West- en Noord-Europa verhandeld.

Voor het maken van werktuigen was de aanwezigheid van geschikt materiaal noodzaak. In ons land was dit in ruime mate voorhanden, zeker in de noordelijke helft van ons land. Onder noordelijke zwerfstenen is vuursteen zeer algemeen. Je zou het niet zeggen, maar in de ijstijd, tienduizenden jaren geleden, trokken al kleine groepjes mensen door ons landschap. Dat waren Neanderthalers, voorlopers van de huidige mens. Aangezien het in die tijd onhandig was om met zware stenen te moeten lopen, maakten zij naar behoefte werktuigen van zwerfstenen die in de omgeving te vinden waren. Met de talrijke vuurstenen die hier voorkwamen was dat mogelijk.

In de prehistorie konden mensen op talrijke plaatsen vuursteen in de bodem vinden. Door verwering en vorstwerking was deze vuursteen van mindere kwaliteit dan vuursteenknollen die door mijnbouw verkregen werden. Op het Balloërveld bij Rolde kun je ook nu nog veel vuurstenen vinden, sommige zelfs met fossielen erin.

Vuursteen dat uit keileemlagen uit de ijstijd afkomstig was, had een goede kwaliteit. Hiervan kon men zonder kans op onverwachte breuken ook grotere gereedschappen als bijlen en dolken maken.

Deze vuistbijl van vuursteen vond amateur-archeoloog Hein van Vliet uit Lippenhuizen in 1939 in de omgeving van het Koningsdiep in de gemeente Opsterland in Friesland. Lange tijd werd de vondst niet aangezien als een artefact uit het Midden-Paleolithicum. Neanderthalers kwamen nooit in Noord-Nederland voor, vond men destijds. De vuistbijl dankt zijn warmbruine kleur aan infiltratie en oxidatie van ijzerverbindingen.