Vuursteen, vuursteenartefacten en look-alikes

Een paar jaren geleden ontdekten Franse archeologen ten zuiden van Parijs het graf van een al wat oudere man van wie de onderarm met een scalpel op een chirurgische manier met precisie was verwijderd. Na de operatie heeft de patient nog jaren geleefd. Het amputeren deed men met een vuurstenen mes. Vuursteenklingen bezitten scherpe randen van slechts een paar moleculen dik. Dat is scherper dan een scheermes.

Vuursteen was in de prehistorie in Noordwest-Europa vrijwel het enige bronmateriaal waar geschikte en ook scherpe werktuigen van gemaakt konden worden. Obsidiaan gebruikte men elders in de wereld veel. Obsidiaan komt voor in vulkanische gebieden. Het donkere gesteente is vulkanisch glas, het bezit geen kristallen, is zeer homogeen en breekt en glanst als glas. Eigenlijk is het net als glas een onderkoelde vloeistof, die echter oneindig traag vloeit.

Scalpels van obsidiaan. Breukranden van obsidiaan zijn zeer veel scherper dan die van vuursteen, alleen blijven die van vuursteen langer scherp. Het aanraken van een snijrand van obsidiaan leidt zeer snel tot snijwonden. Vanwege zijn scherpte en de gaafheid van de snijranden, genezen operatiewonden van obsidiaan zeer snel. Ondanks de zeer scherpe metalen scalpels zijn snijranden daarvan veel rafeliger.

Mes van obsidiaan. Het gebruik van obsidiaan is heel bekend in beide Amerika’s. Inca’s, Maya’s, Azteken en ook indiaanse volken in Noord-Amerika maakten er allerlei soorten wapens van. Het materiaal was zeer geschikt om pijl- en speerpunten van te maken. Hoewel vulkanisch glas erg bros is en snijranden makkelijk beschadigen, is de scherpte onovertroffen.

Van voorbewerkte kernstukken van vuursteen konden vuursteenbewerkers lange spanen afsplijten. Deze hadden zeer scherpe randen en konden zonder verdere bewerking als mes dienen. Om de snede langer scherp te houden, werd wel een fijne retouche toegepast. Het langer scherp blijven daarvan is te vergelijken met de golfsnede van stalen messen.

Vuursteenbewerkers konden in de prehistorie met gerichte slagen lange spanen van voorbewerkte vuursteenknollen afslaan. Deze klingen konden zonder verdere bewerking als mes gebruikt worden. Sterker nog, met een vers afgeslagen kling kon men zich scheren. Hoewel obsidiaan (=vulkanisch glas) nog vele malen scherper is, behoudt vuursteen zijn scherpte langer. Met enige nabewerking was het mogelijk om van deze klingen allerlei andere werktuigen te maken, zoals pijlpunten, schrabbers en spitsen. Dat vuursteen succesvol was blijkt wel uit het gebruik ervan. Honderdduizenden jaren lang was het in Europa veruit het beste materiaal om gereedschappen en ook wapens van te maken. Het was bovendien in onbeperkte hoeveelheden beschikbaar.

Een replica van een vuurstenen mes. Lange spanen van vuursteen zijn moeilijk zonder verwondingen te hanteren. De montage ervan in een heft van hout of been was daarom noodzaak. Met zo’n mes van vuursteen waren allerlei werkzaamheden uit te voeren.

Klingen van vuursteen, voor- en achterzijde. Met bepaalde technieken was het mogelijk om van allerlei kernstukken van vuursteen langere of korte spanen af te slaan. De afslagen konden vervolgens verder bewerkt worden tot pijl- en speerpunten e.d. De mooiste spanen verkreeg men van homogene, glasachtige vuursteen. Deze vuursteenklingen uit Norfolk in Oost-Engeland zijn geslagen uit vuursteenknollen die daar in overvloed voorkomen.

Het maken van vuurstenen werktuigen is één ding, maar men moest in de prehistorie wel de beschikking hebben over geschikt uitgangsmateriaal. In de gebieden waar vuursteen van nature voorkwam, was dit geen probleem. In Noord-Nederland was de situatie anders. In de voorlaatste Saale-ijstijd heeft landijs na het wegsmelten miljoenen vuurstenen in alle soorten en maten in ons land achtergelaten. Vuursteen kwam hier alleen als zwerfsteen voor. En daar kleefden nadelen aan.

Vuursteen bestaat uit chalcedoon, opaal en kwarts. Alle drie zijn kiezelvarianten, maar met verschillende eigenschappen. Kiezel of silica is zeer resistent. In de bodem wordt het chemisch nauwelijks aangetast. Sommige vuurstenen die van een akker zijn opgeraapt zien er uit alsof ze daar pas geleden zijn terecht gekomen. Van verwering is geen spoor te bekennen. Veelal is dit schijn en is er met ‘onze’ vuurstenen meer aan de hand.

In het Mesolithicum en het Neolithicum was het bijzonder moeilijk om nog aan kwalitatief goede vuursteen te komen. Ogenschijnlijk goed uitziende stukken vuursteen konden desondanks allerlei verborgen gebreken bezitten, waardoor het vrijwel onmogelijk was om hiervan grotere werktuigen te maken.

Vuursteen mag hard zijn en bestand tegen de meeste chemische bodemzuren, het verandert en verweert wel degelijk. Mensen in de prehistorie hadden daar tot hun ergernis mee te maken. Het kwam meermalen voor dat een werktuig tijdens het fabriceren plotseling in tweeën brak. De meeste vuurstenen die men vroeger aan de oppervlakte vond of die op geringe diepte uit de bodem te voorschijn kwamen, waren niet van de beste kwaliteit. Dit was te danken aan tienduizenden jaren van afwisselend kou en warmte, vochtigheid en droogte. In de tweede helft van de laatste ijstijd was het klimaat bar en boos. De kou was vaak intens, terwijl droogte ook een rol speelde. In Noordwest-Europa heerste in die tijd duizenden jaren achtereen een poolwoestijn. Van vegetatie was geen sprake.

In de laatste ijstijd bleef de rand van het Scandinavische landijs net ten noorden van Hamburg steken. Desondanks was het klimaat tijdens de tweede helft van deze ijstijd (Pleniglaciaal) bar en boos. Vegetatie ontbrak. Het gele gebied op de kaart geeft aan waar in die tijd sprake was van een poolwoestijn.

Zo ziet een poolwoestijd er uit, in dit geval op Devon Island in het uiterste noorden van Canada. Door het ontbreken van vegetatie ligt de ondergrond bloot aan weer en wind. Zwerfstenen van vuursteen hebben in het zeer koude Pleniglaciaal erg van de kou te lijden gehad. De kwaliteit ervan ging daardoor sterk achteruit.

Op IJsland heb je nog tal van imposante gletsjers. Deze ontspringen aan de randen van de centrale ijskap Vatnajökull. Door klimaatwisselingen schuiven de gletsjertongen vooruit in het landschap of trekken zich terug door versterkte afsmelting, zoals tegenwoordig het geval is. Aan de voorzijde van de gletsjertongen heeft het ijs een heuvelig landschap van gletsjerpuin gevormd. Deze morenes bestaan voor een belangrijk deel uit grote en kleine stenen. Keien die aan het oppervlak liggen zijn heel vaak gebroken. Bij sommige lijkt het alsof deze in een broodsnijmachine zijn gesneden. Ze zijn in plakjes gebroken. Dit is het gevolg van vrieskou. Jarenlange vorstwerking veroorzaakt dat sommige stenen splijten. Vorstwerking speelde in de koude tweede helft van de laatste ijstijd in ons land ook een belangrijke rol.

Vorst laat stenen splijten. De aanwezigheid van vocht in poriën in het gesteente is oorzaak dat bij herhaald bevriezen spanningen ontstaan die gesteenten en ook losse stenen doen splijten. Vuursteen is poreus en kan veel vocht opnemen. Dit is de oorzaak dat in de laatste ijstijd bijzonder veel vuurstenen vorstschade opliepen, kapot sprongen of zelfs helemaal in scherpkantige scherven uiteen vielen.

Hoe gek het ook klinkt, vuursteen, ook al is het dicht als glas, kan door de poreuze structuur veel vocht opnemen. Dit poriewater bevriest bij stevige vorst. Water dat in ijs verandert, neemt in volume toe. Het wordt lichter dan vloeibaar water. Dit is ook de reden dat ijsbergen en ijsschotsen drijven. De spanning die het herhaaldelijk bevriezen en ontdooien van poriewater oplevert, is oorzaak dat talloze vuurstenen vroeg of laat kapot springen. Deze vorm van verwering noemt men vorstsplijting. In de laatste ijstijd (=Pleniglaciaal) hebben zwerfstenen van vuursteen daar stevig van te lijden gehad.

Vuursteenknol – Zwerfsteen van Klijndijk (Dr.).

Vorstsplijting is oorzaak dat van deze vuursteen scherven zijn afgesprongen. Aan de scheuren in het gesteente is goed te zien, dat bewerking weinig zinvol zou zijn.

Spanningsbarsten door vorstwerking zijn voor het oog in vuursteen vaak niet zichtbaar. Ogenschijnlijk gave vuurstenen vallen bij een klap met de hamer soms in talrijke fragmenten uiteen. Dit euvel speelde vuursteenbewerkers in de prehistorie ook parten. Gaaf lijkende vuurstenen konden inwendig toch barsten vertonen. Hier komt nog bij in vuursteen vaak afdrukken van schelpen en delen van zeeëgels voorkomen. De kalkschaaltjes van deze fossielen zijn allang opgelost. In de holten hiervan kan zich makkelijk poriewater verzamelen. Bij bevriezing zet dit uit waardoor spanningscheurtjes zich van hieruit in het gesteente verspreiden. Het risico op onverwacht breken was bij lokaal verzamelde vuurstenen daarom groot, vooral als men grotere werktuigen wilde vervaardigen.

Grote vuursteen met ijzerpatina en fossiele zeeëgel. De aanwezigheid van een steenkern van een zeeëgel (Micraster), is oorzaak dat van deze vuursteenknol bijna de helft is verdwenen. De oorspronkelijke kalkschaal van de zeeëgel was door oplossing verdwenen. Hierdoor kon zich rond het fossiel poriewater verzamelen. Door herhaald bevriezen en ontdooien is een groot stuk vuursteen rond het fossiel afgesprongen. Op het door zandstraalwerking glad geworden oppervlak zijn de spanningsscheuren nog goed te zien.

In het Mesolithicum en zeker in het Neolithicum was in Noord-Nederland geen stuk vuursteen meer te vinden waar een flinke bijl van te maken viel. Het hoeft dan niet te verbazen dat met tal van plaatsen in Europa handelsverkeer op gang kwam, waar uit vers gedolven vuursteen grote bijlen, dolken en sikkels gemaakt werden. In Drenthe zijn werktuigen gevonden van vuursteen die uit Noord-Frankrijk komen, van Helgoland zijn artefacten van rode Helgolandvuursteen gevonden en de talloze grote vuurstenen offerbijlen kwamen allemaal uit Noord-Duitsland, Denemarken en mogelijk zelfs uit Zuid-Zweden. Daar bevonden zich vuursteenmijnen en vuursteenindustrieën, waar voor de handel allerlei werktuigen, vaak als halffabricaat, gemaakt werden.

In de prehistorie importeeerde men ook van ver verwijderde gebieden vuurstenen werktuigen. Dit grote mes is ruim 20cm lang en is gemaakt van vuursteen van Grand Pressigny in Noord-Frankrijk. Het artefact is gevonden bij Weerselo in Overijssel.

 

Werktuigen van rode Helgolandvuursteen waren vanwege hun kleur waarschijnlijk erg in trek. Bij Cuxhafen in Duitsland vond men in de monding van de Elbe twee sikkels, een dolk en een bijl van dit type vuursteen.

 

Grote offerbijlen die in Drenthe gevonden zijn, waren zonder uitzondering importproducten. Ze werden in grote aantallen in Noord-Duitsland, Denemarken en wellicht ook in Zuid-Zweden gemaakt en via handelsroutes naar onze streken vervoerd.

Artefacten en pseudo’s

Werktuigen van vuursteen werden in de prehistorie doelbewust gemaakt. Hierbij hanteerde men een aantal technieken. Deze methoden zijn weliswaar bekend, maar bij sommige artefacten getuigen de producten van onnavolgbaar vakmanschap. Voorbeelden hiervan zijn de meer dan 50cm lange vuurstenen bijl die in een drooggelegd moeras bij Skive in Jutland in Denemarken werd gevonden. Ook uit Denemarken kennen we de zogenoemde visgraatdolken. Het zijn prachtig bewerkte handwapens. Hiermee demonstreren vuursteenbewerkers uit het Neolithicum en de Bronstijd hun vakmanschap.

 

In Denemarken zijn verschillende vondsten bekend van zogenoemde visgraatdolken. Ze dateren uit de Bronstijd. Niet alleen bewijzen deze handwapens de grote vaardigheid van vuursteenbewerkers, de vorm en afwerking doet vermoeden dat ze zijn gebaseerd op bronzen voorbeelden.

De vuurstenen bijlen die bij Skive in Jutland in een drooggelegd veenmoeras zijn gevonden, zijn waarschijnlijk de grootste bijlen die ooit van vuursteen zijn vervaardigd. De grootste bijl is meer dan 50cm lang.

Bij Grude in Zuidwest-Noorwegen is bij opgravingen deze uitzonderlijk lange dolk van vuursteen gevonden. De dolk heeft een duidelijk handvat. De symmetrie en vooral de lengte (40cm) van de dolk is bijzonder. Ook van dit handwapen denkt men dat deze in vorm en lengte gebaseerd is op een bronzen dolk of zwaard. Brons was in de Vroege Bronstijd bijzonder kostbaar en moeilijk te verkrijgen, waardoor vuursteenbewerkers evenbeelden ervan van vuursteen maakten.

Naast artefacten kennen we ook een begrip als pseudo-artefact. Zo noemt men in de archeologie vuurstenen met vormen, scherpe randen of puntvormige uitsteeksels, die aan echte werktuigen doen denken. De bekendheid bij het publiek dat in Drenthe veel prehistorische werktuigen gevonden zijn en nog steeds gevonden worden, is groot. Regelmatig laten mensen tijdens determinatiedagen vondsten zien van (vuist)bijlen, messen of schrabbers, die dat bij nader inzien niet zijn. Voor de vinders betekent dit vaak een teleurstelling, omdat sommigen zich in hun determinatie hebben vastgebeten. Hoezo geen werktuig? Kijk maar, hoor je ze zeggen. Het past precies in de hand. Dat dit laatste bij prehistorische werktuigen niet van doorslaggevende betekenis is, maar dat andere kenmerken belangrijker zijn, dringt bij velen maar langzaam door. Bij deze vondsten hebben we met vuursteenvormen te maken, die vanuit een ander referentiekader worden bekeken.

Pseudo-artefact van een vuurstenen schaaf. Vuurstenen met vorstschade, maar ook vuurstenen die bij het oogsten uit de grond komen en op hopen worden gegooid, zijn vaak beschadigd, soms met scherpe randen en een onregelmatige, groeve retouche. Niet alleen lijken deze pseudo’s op echte werktuigen, heel veel mensen blijven van hun ‘echtheid’ overtuigd.

Deze look-alikes ofwel pseudo-artefacten zijn door natuurlijke processen ontstaan en zijn ook in Drenthe bepaald niet zeldzaam. In iedere hoop stenen langs een akker kom je ze wel tegen. Eerlijkheid gebiedt te zeggen dat het soms niet mogelijk is een door mensen bewerkte vuursteen ofwel een artefact, van een pseudo te onderscheiden. Pseudo-artefacten zien we vaak bij vuurstenen die bij het oogsten van akkers gekomen zijn. Ze zijn veelal door vorstverwering ontstaan, waarbij van grotere vuurstenen scherven of stukken zijn afgesprongen. Bij het op hopen gooien van de stenen treden vaak nog extra beschadigingen op. Dit levert soms vormen op die onmiskenbaar aan werktuigen doen denken. De randen van deze vuurstenen zijn vaak vlijmscherp.

Dit vuursteenboortje lijkt ook sterk op een echt werktuig. De matte breukvlakken maken duidelijk dat deze recent zijn ontstaan, waarbij toevallig een vorm ontstond die aan een prehistorisch boortje doet denken. Sterker nog, met dit pseudo werktuig kunnen in dierenhuiden heel makkelijk gaatjes gestoken worden, net zo als dit in de oudheid gebeurde.

Pseudo-artefact of een incerto-artefact. Beide zijn mogelijk. Hoewel ik denk dat dit vuurstenen boortje net als de vorige ook door toeval ontstaan is, is dit niet helemaal zeker.

Op de steenstranden langs de Oostzeekust in Duitsland en Denemarken, waar stenen en ook vuurstenen door de branding tegen elkaar geworpen worden, zijn ze zo mogelijk nog talrijker te vinden. Bij het stoten en botsen springen scherven en splinters af, die door verdere botsingen een soort retouche krijgen. Zo ontstaan soms prachtige ‘artefacten’ met punten en scherpe randen. Deze pseudo’s bezitten vaak ook nog enige glans, omdat ze door strandzand en grind enigszins gepolijst worden.

Ook door vorstwerking zijn soms vormen ontstaan, die sprekend op bepaalde werktuigen lijken. Ze lijken soms zo sprekend op een werktuig uit de prehistorie, dat archeologen niet altijd in staat om deze als een pseudo-artefact te herkennen. In de archeologie heeft men hier iets op gevonden. Van artefacten waarvan men niet echt weet of ze echt zijn of niet, spreekt men van incerto-facten. (incerto = onzeker).

Uit de grote hoop akkerstenen bij het Hunebedcentrum worden door kinderen veel vuurstenen opgeraapt. Sommige lijken in vorm en met hun scherpe rand op vuurstenen mesjes of schaafjes.

Zwerfstenen van vuursteen die verrassend veel aan Neanderthaler werktuigen uit het Midden-Paleolithicum doen denken, hebben de gevolgen van een ijstijd meegemaakt. Ze zijn door ouderdom vaak verweerd en vertonen door chemische en fysische bodemprocessen kenmerken, waardoor deze soms moeilijk van echte werktuigen zijn te onderscheiden. Het zou te ver voeren om van deze oude vuurstenen alle verweringskenmerken op te noemen, feit is wel dat herkenning vaak alleen door vakmensen met behulp van microscopen mogelijk is.

Artefacten zoeken op het Hunebedcentrum

Een aantal jaren geleden is door een boer uit Bronneger op het terrein van het Hunebedcentrum een enorme hoop zwerfstenen gestort. De stenen kwamen bij het oogsten van aardappels tevoorschijn . In de vakantietijd mogen kinderen en volwassenen tijdens stenendeterminatiemiddagen op de keienhoop naar mooie stenen zoeken. Het blijkt dat vuurstenen hierbij favoriet zijn. Er zijn zo al heel wat ‘werktuigen’ uit de hoop tevoorschijn gekomen, waaronder vlijmscherpe mesjes, schrabbertjes, pijlpunten, vuistbijlen en boortjes. Allemaal lookalikes. Jammer, het is niet anders. Van één werktuig, een vuurstenen boortje, weten we het niet zeker. Dat is dus een incerto-fact, de overige rangschikken we onder pseudo-artefacten.

Dit vuursteentje werd aangezien voor een pijlpunt.

De vlijmscherpe snede van dit pseudo-artefactje was reden om te denken dat dit een werktuig uit de oertijd was.