Dekzand in soorten

Dekzand is een fijnkorrelige zandafzetting die op vooral op het laatst van de Weichsel-ijstijd door wind en sneeuwdooiwater als een deken over het landschap kwam te liggen. De dekzandlaag is wisselend dik. Op de hogere delen van de zandruggen in Oost-Drenthe ontbreekt de afzetting plaatselijk. Tijdens de koudefase van het Jonge Dryas, 12.700 - 11.560 jaar geleden - vlak voor het aflopen van de Weichsel-ijstijd, is bijzonder veel zand verplaatst. Dit dekzand ligt in zandig Noord-Nederland op veel plaatsen aan het oppervlak. 

 

Akkerland bij Smilde in West-Drenthe

De afzetting van dekzand heeft op veel plaatsen vervlakkend gewerkt. Laagtes werden opgevuld, beekdalen stoven dicht. Het dekzandreliëf in Drenthe is vlak of enigszins zwakglooiend.

 

 

Op grond van samenstelling en verschil in korrelgrootte onderscheiden we :


1. Dekzandafzettingen die uit licht geel-grijs, tamelijk fijn leemhoudend zand bestaan.

Dit type dekzand is duidelijk gelaagd. Dit dekzand bestaat uit een dichte afwisseling van lichtkleurig leemarm, iets grofkorreliger zand met zandige leemlaagjes van iets donkerder kleur. Dit lemige dekzand vormt meestal het onderste deel van het dekzandpakket. Aan de bovenzijde wordt het gelaagde dekzand doorgaans begrensd door een fossiele bodemlaag uit het Alleröd (zie hieronder).

 

2. Leemarm vaak ongelaagd dekzand.

In profielen ligt dit type dekzand boven op de bodemlaag uit het Alleröd. Het zand is licht bruingeel tot geelgrijs van kleur. Op veel plaatsen in ons landschap ligt het aan het oppervlak. Het zand is iets grover van korrel dan het dekzand eronder en is bovendien leemarm. Het zandpakket is doorgaans ongelaagd, maar vaak ook niet. Dikwijls is kriskras-gelaagdheid waar te nemen.

 

3. Een derde type bestaat uit sterk lemig dekzand. 

Dit dekzand is vooral van lokale betekenis. Het vormt doorgaans een dunne afzetting op hellingen van beekdalen en in laagten op het keileemoppervlak. Er zijn aanwijzingen dat het hier om een ouder type dekzand gaat (Oud Dekzand II). Daarover hieronder meer.

 

 

 

Jonger dekzand - Oosterwaterweg, Donderen (Dr.)

In het Laat-Glaciaal is op grote schaal zand en fijn stof verstoven. Verwaaide leemdeeltjes zijn aan een vochtig oppervlak blijven plakken. Het dekzandpakket is fraai gelaagd. Het bestaat uit een afwisseling van leemarme en leemrijke laagjes (Jong Dekzand I).

Jonger dekzand - Oosterwaterweg, Donderen (Dr.)

Dekzand dat in de Jonge Dryas werd afgezet (Jong Dekzand II) is grofkorreliger dan eerder afgezet dekzand Jong Dekzand I). Het bevat weinig leemdeeltjes en is minder duidelijk gelaagd. Vermoedelijk is een deel van dit zand opgewaaid uit oudere dekzandafzettingen.

 

Dekzandprofiel - Steilrand Donderen (Dr.)

De grijze zandlaag onder de stippellijn is gelaagd en sterk lemig. Hoogstwaarschijnlijk gaat het hier om Oud Dekzand II uit het Laat-Pleniglaciaal.

Ouder en jonger dekzand

In het Laat-glaciaal van Nederland wordt onderscheid gemaakt tussen ouder en jonger dekzand. Oud dekzand dateert uit het Laat-Pleniglaciaal. Het bestaat uit een afwisseling van dunne laagjes leemarm en leemrijk zand. In profielen onderscheiden de leemrijke zandlaagjes zich door hun vochtgehalte en donkerder kleur van de lichter getinte leemarme zandbandjes onder en boven daarvan. Het lichter getinte zand is door wind verplaatst, het donkerder, leemrijke zand zal deels door wind en deels door regen- en/of sneeuwsmeltwater zijn afgezet.

De leemrijke laagjes bezitten een samenstelling en korrelgrootteverdeling die overeen komt met die van löss. De fijne bestanddelen zullen destijds makkelijk aan vochtige oppervlakken zijn vastgeplakt. Daarnaast zal een flink deel van het opgewaaide stof en zand zich tijdens sneeuwstormen aan sneeuwvlokken hebben vastgehecht, waardoor het bleef liggen. Hierdoor was het fijne materiaal ook tegen verdere verstuiving beschermd.

 

Profiel in Jong dekzand II - Langenbosch, Wildervank (Gr.)

De opbouw van het dekzand in de Veenkoloniën is anders dan die op het Drents Plateau. Afzonderlijke dekzandlagen zijn bijzonder moeilijk van elkaar te onderscheiden. Opvallend is de gemiddeld grote dikte van het Jong Dekzand II uit de Jonge Dryas. Vaak bedraagt die meer dan 2,5 m. De grillig verlopende donkere band op de foto is een dunne lössafzetting, waarin een tweetal vorstscheuren aanwezig zijn. Het gehele pakket is cryoturbaat verstoord. Bijzonder is dat de vorstwig, rechts op de foto, na zijn vorming en opvulling met löss, opnieuw is geactiveerd. De scheur is met ingewaaid lichtkleurig zand gevuld.

 

Hier en daar zijn in het dekzand niveaus aanwezig die geheel uit löss bestaan. Deze lösslaagjes zijn doorgaans niet dik, meestal in de orde van een halve centimeter of iets meer. In dekzandprofielen rond Veendam, Wildervank en Hoogezand is dit regelmatig vastgesteld. Bij Nieuwediep, zuidelijk van Veendam, bereikt de lössafzetting lokaal zelfs een dikte van 10cm en meer. Deze löss-afzetting werd eerder door bodemkundigen aangezien voor een Laat-Glaciale meerbodemafzetting.

 

Oud Dekzand I en II

Het leemhoudende dekzand dat in het Laat-Pleniglaciaal is gevormd, staat bekend als Oud Dekzand. Binnen dit dekzandpakket wordt onderscheid gemaakt tussen Oud dekzand I en Oud dekzand II. Beide afzettingen zijn op veel plaatsen van elkaar gescheiden door een niveau met grof zand en grind. Het is een deflatielaag, die in het koudste en droogste deel van het Pleni-glaciaal is ontstaan. In het arctische woestijnklimaat dat hier toen heerste, is door de wind al het fijnere materiaal weggeblazen. Vaak is de rijkdom aan steentjes zo groot dat sprake is van een desert pavement.

Dit uitblazingsniveau is op verschillende plaatsen in Midden- en Noord-Nederland teruggevonden. Bijzonder fraai is het zichtbaar in de stootoever van de rivier de Dinkel in het Lutterzand in Overijssel. Het grindlaagje wordt de Laag van Beuningen genoemd. Het is zo'n 20.000 – 15.000 jaar geleden ontstaan.

 

Dinkelmeander en stootoever in het Lutterzand - Denekamp (Ov.)

De stootoever van de Dinkel in het Lutterzand bij Denekamp is de klassieke ontsluiting van dekzand uit het Laat-Weichselien met daar boven op een recent stuifduinlandschap met grove dennen. In de steile oever zijn sterk gecryoturbeerde rivierafzettingen aanwezig. Ze worden afgesneden door een dun grindlaagje, dat een oud deflatieoppervlak (desert pavement) uit het Pleniglaciaal vertegenwoordigt. Daarboven is Oud Dekzand II uit het Laat-Pleniglaciaal ontsloten.

 

In Drenthe is de Laag van Beuningen anders ontwikkeld. Onder het dekzandpakket is meestal een keizandniveau aanwezig. Het is een laag van maximaal 10cm dik, die uit grof zand en grindstenen bestaat. Dit keizandniveau is het restant van een eerder aanwezige keileemafzetting, die door erosie en deflatie is verdwenen. Op plaatsen waar nog keileem aanwezig is, vormt keizand de overgang naar bovenliggend dekzand. Het keizand is ontstaan in een winderig, zeer koud deel van het Pleni-glaciaal. Of de keizandniveau’s in Drenthe gelijk gesteld kunnen worden met de Laag van Beuningen is niet duidelijk. Opvallend is dat in het zandpakket onder de Laag van Beuningen vaak vorstspleten en vorstwiggen aanwezig zijn en dat het zandpakket zelf door vorst- en dooiwerking cryoturbaat verstoord is. Dit duidt op zeer koude klimaatomstandigheden.

 

Keizandniveau en vorstwig - Steilrand Donderen (Dr.)

De brede wigvormige structuur in gecryoturbeerd Peelozand wordt aan de bocenzijde b egrensd door een niveau met grind en stenen. Dit zou het Beuningen-niveau kunnen zijn uit het koudste deel van het Pleniglaciaal (- 20.000 jaar) kunnen zijn. De opvulling van de brede vorstwig bestaat uit keileem dat eveneens cryoturbaat vervormd is.

Keizandniveau met vorstwig - Wippingen (Dld.)

De meeste stenen in het keizandniveau tonen windabrasie. Windkanters komen veel voor. De vorstwig is deels met ingespoeld keileem, deels met zand gevuld. De zandafzetting onder het keizand is fijnkorrelig glaci-fluviatiel zand met hier en daar kleine dropstones. Het zandpakket is tevens gestuwd. Het fijnkorrelige zand is glimmervrij. Mogelijk gaat het hier om een equivalent van het Laagpakket van Drachten (Formatie van Boxtel) uit de Saale-ijstijd.

 

Keizandniveau uit de Weichsel-ijstijd op het Balloërveld bij Rolde

In één van de zandverstuivingen op het Balloërveld bij Rolde is een keizandniveau uit de Weichsel-ijstijd door recente verstuivingen weer te voorschijn gekomen. Over een groot oppervlak komt daar een desertpavement uit het Pleniglaciaal voor. Vooral in het voorjaar, als door een droge oostenwind veel zand verstuift, komen duizenden zwerfsteentjes te voorschijn. Het keizandoppervlak op het Balloërveld is voor zover bekend het enige voorbeeld in Drenthe waar een oud uitblazingsniveau uit het Weichselien zo goed te zien is. Deze locatie verdient het om tot aardkundig monument te worden verkozen.

 

Keizandniveau - Balloërveld, Rolde (Dr.)

Door recente uitblazing is een oud deflatieoppervlak uit het Pleniglaciaal blootgelegd. Het oppervlak bestaat uit duizenden zwerfsteentjes, grindjes en grof zand, dat in de koude tweede helft van het Weichselien in een arctische woestijnomgeving een desert-pavement vormde.

 

 

Keizandniveau, Balloërveld, detail.

Vrijwel alle zwerfsteentjes vertonen in meerdere of mindere mate een lakglans. Het glanseffect danken ze aan de schurende en polijstende werking van verstuivend zand.

Desert pavement op Baffin Island in het uiterste noorden van Canada.

Vooral wind heeft in de loop van de tijd in het onbegroeide landschap stof en zand weggeblazen. Het oppef vlak is bezaaid met stenen en grind. Een deel van de keien zijn omgevormd tot windkanters of zijn is door zandstraalwerking glanzend geslepen.

 

 

Vorstwig in fijn smeltwaterzand in een oude ontsluiting bij Wippingen (Dld.).

De vorstwig wordt aan de bovenzijde begrensd door een keizandniveau. Zowel vorstwig als keizand dateren uit het Pleniglaciaal, de periode in de laatste ijstijd toen het klimaat op zijn koudst was. Het is niet duidelijk of alle keizandniveaus in Noord-nederland en aangrenzend Duitsland gelijk gesteld kunnen worden aan het Beuningen-niveau. Bijzonder is dat de vulling van de vorstwig uit verspoeld keileem bestaat.

 

Afzettingen van Oud Dekzand I zijn in Drenthe niet bekend. In het Hondsrug-gebied is de zandafzetting die op veel plaatsen het keizandniveau aan de onderzijde begrenst, het bekende glimmerzand uit de Formatie van Peelo. Deze zandafzetting dateert uit de Elster-ijstijd. In Zuid- en West-Drenthe en in delen van de provincie Friesland ligt dikwijls zand uit het jongere Laagpakket van Drachten (Saalien – Formatie van Boxtel) direct onder het keizand. Beide afzettingen zijn cryoturbaat verstoord en bevatten vorstspleten.

Op de Laag van Beuningen ligt Oud Dekzand II. Het zand uit deze afzetting is sterk lemig. Oud Dekzand II is op een aantal plaatsen in Drenthe aangetoond, waaronder in het aardkundig monument ‘Steilrand van Donderen’. Het dateert uit het Oudste Dryas (= Laat-Pleniglaciaal). Het zand is sterk gelaagd door een afwisseling van leemhoudende en zandlaagjes die minder leem bevatten. De gelaagdheid is zo karakteristiek dat men dit wel als ‘spekkoek-gelaagdheid’ aanduidt.

Oud Dekzand II is in ontsluitingen vaak moeilijk te onderscheiden van het eveneens gelaagde en ook lemige Jong Dekzand I, dat in het Oude Dryas in het Laat-Glaciaal gevormd is. Het zand uit deze afzetting is gemiddeld iets grover van korrel dan dat uit Oud Dekzand II.

 

Gedeelte van de oostelijke profielwand - Steilrand van Donderen (Dr.)

In het aardkundig monument 'Steilrand van Donderen'bij het Noord-Drentse Donderen, zijn afzettingen ontsloten uit drie afzonderlijke ijstijden. Onderaan ligt grijsgroen fijnkorrelig glimmerzand uit de Formatie van Peelo (Peelozand) - Elster-ijstijd. Daarboven een onderbroken restafzetting van keileem (Assen-keileem) uit de Saale-ijstijd. Op de meeste plaatsen in dit gebied is de keileem verdwenen en resteert alleen keizand. Daarboven bevindt zich een grijsgroene afzetting gelaagd, sterk lemig zand. Dit wordt voor Oud Dekzand I gehouden. De afzetting verloopt undulerend. Het volgt het geërodeerde keileemoppervlak. Direct daarboven ligt een lichter getinte afzetting met minder leemrijk zand. Het zou hier voornamelijk om een windafzetting kunnen gaan. Mogelijk behoort dit ook nog tot Oud Dekzand I uit het Laat-Pleniglaciaal. De afzetting met Jong Dekzand I daarboven is horizontaal gelaagd. Het bestaat uit een afwisseling van leemrijke en leemarme bandjes.

 

 

Jonger dekzand

Jonger dekzand is de laatste zandafzetting uit de Weichsel-ijstijd, die op natuurlijke wijze is ontstaan. Deze zandafzetting wordt verdeeld in Jong Dekzand I en Jong Dekzand II. Jonger dekzand heeft hele landstreken met een deken van zand bedekt. Het overwegend vlakke karakter van West-Drenthe, het licht golvende landschap van de Hondsrug en het vlakke reliëf in de oude Veenkoloniën, wordt in vrijwel alle gevallen door dit jongere dekzand veroorzaakt.

 

Veenkoloniaal landschap bij Borgercompagnie (Veendam)

Na het afgraven van het veen kwam van lieverlede de zandige ondergrond weer te voorschijn. Dit is het voormalige ijstijdoppervlak uit de Jonge Dryas. Het ontrustige, vlekkerige grondpatroon op de kale akkerpercelen wijst op een duinlandschap dat door verstuivend zand toen is ontstaan.

 

Veenkoloniaal dekzandlandschap met zandige aardappelakkers.

Het zand dat hier aan het oppervlak ligt is in de laatste koudefase (Jonge Dryas, -12.700-11.560) van de Weichsel-ijstijd voornamelijk door westenwinden aangevoerd.

Hoewel plantengroei in het Laat-Glaciaal duidelijk van invloed was op de mate van zandverplaatsing, was het vegetatiedek in het Jonge Dryas dun of ontbrak lokaal zelfs. Het verstoven zand was vooral afkomstig uit oudere dekzandlagen. In combinatie met harde wind en droogte is toen bijzonder veel zand verplaatst. Het fijnere stof dat 'op de wind ging', werd vaak op ver verwijderde plaatsen weer afgezet. Alleen als de omstandigheden gunstig waren (natte oppervlakken) konden zich ook daar dunne lösslaagjes vormen. Dit is op verschillende plaatsen in het Hunzedal, oostelijk van de Hondsrug het geval geweest.

De dikte van de dekzandafzettingen uit het Laat-Glaciaal is wisselend. Deze varieert tussen enige decimeters tot een paar meter. De dikste dekzand-lagen treffen we in het Hunzedal aan. Daar is destijds veel zand afgezet, dat door de overheersende westen en noordwesten winden vanaf het Drents Plateau de laagte in waaide. Ook zal uit de brede zandige beekdalvlakte van de Hunze een massa zand zijn verstoven en verder oostelijk afgezet. De dekzand-afzettingen in het Hunzedal bereiken dikten van vele meters.

 

Zwak glooiend dekzandoppervlak zuidelijk van Donderen (Dr.)

Na het verwijderen van de teellaag, kwam bruingekleurd leemarm dekzand te voorschijn dat in de Jonge Dryas (-11.700-11.560) in het toen zeer koude en relatief droge klimaat is afgezet.

 

Dekzand in het Hunzedal

Uit onderzoeking is gebleken dat het dekzand in het Hunzedal, ondanks de dikte, stratigrafisch moeilijk te duiden is. Het onderscheid tussen Jong Dekzand I en Jong Dekzand II met de gebleekte bodemlaag uit het Alleröd daar tussenin, is doorgaans niet of zeer moeilijk vast te stellen. Blijkbaar weken de afzettingsomstandigheden in het Hunzedal af van die elders. Het vrijwel vlakke gebied moet in de koudste fasen van het Laat-Glaciaal een uitgestrekte koude Sahara-achtige omgeving zijn geweest, waar zand, afhankelijk van de windrichting, makkelijk weggeblazen werd. Bovendien zal de invloed van water door de lage ligging t.o.v. het veel drogere Drents Plateau groter zijn geweest. De zoëven genoemde lössvormingen in het Hunzedal duiden ook al op lokaal vochtiger bodemomstandigheden.

 

Dekzandprofiel - Langenbosch, Wildervank (Gr.)

Onder een restbedekking van Holoceen veen is een pakket dekzand uit de Jonge Dryas aanwezig. De gelaagdheid van leemrijkere en leemarmere zandlaagjes is hier verstoord door cryoturbatie. Het onbegroeide zandoppervlak moet in de Jonge Dryas geregeld vochtig tot nat zijn geweest. Hieraan plakten fijne zand- en stofdeeltjes vast. De grillige donkere laag op de foto met een aantal kleine vorstspleten is een dunne lössafzetting.

 

Het landschap oostelijk van de Hondsrug in de Jonge Dryas

Het landschap waar later de Veenkoloniën uit zouden ontstaan, moet ten tijde van de Jonge Dryas (-12.700-11.560) het karakter hebben gehad van een kale koude 'Sahara'. In dit uitgestrekte kale zandlandschap zijn  door de wind op veel plaatsen lage stuifduinen en vlakke dekzandruggen ontstaan. 

Dekzandprofiel met löss bij Langenbosch, Wildervank (Gr.)

In het cryoturbaat vervormde zand komen bij Langenbosch (Wildervank, Gr.) een aantal dunne, donker gekleurde lösslaagjes voor. Hierin zijn meerdere series met kleine vorstspleten aanwezig. De vorstspleten zijn deels gevuld met ingestoven zand of ze zijn opgevuld met ingespoelde löss.

 

Jong Dekzand I en II

Binnen het jonger dekzand onderscheidt men Jong Dekzand I en Jong Dekzand II. Jong Dekzand I is gevormd tijdens de koude fase van het Oude Dryas, aan het begin van het Laat-Glaciaal. Het Jong Dekzand II stamt uit de zeer koude Late Dryas.

Jong Dekzand I onderscheidt zich van Jong Dekzand II door zijn gelaagdheid. Dit laatste wordt veroorzaakt door een afwisseling van dunne lemige zandlaagjes met duidelijk iets grover gekorrelde leemarmere zandlaagjes. Jong Dekzand II daarentegen is leemarm en ook grover van korrel. Het droge zand loopt makkelijk tussen de vingers door. Bovendien ontbreekt vaak een duidelijke gelaagdheid. In Jong Dekzand II komen regelmatig kleine en soms dieper reikende vorstspleten voor. Zij zijn een aanwijzing dat het in de Jonge Dryas bijzonder koud kon zijn.

 

 

 

Jong dekzand I - Steilrand Donderen (Dr.)

Deze dekzandafzetting bestaat uit een afwisseling van leemarme en leemrijke zandlaagjes. de leemarme laagjes zijn lichter van kleur. Het zand hierin is iets grofkorreliger dan het zand in de lemige laagjes. Op een aantal plaatsen in het profiel zijn dunne snoertjes met grove zandkorrels en heel kleine grindjes aanwezig. Deze wijzen op tijdelijk hevige wind.

Het grijze zand onder de stippellijn is lemig Oud Dekzand II uit de Oude Dryas (-14.650-13.900).

 

Jong Dekzand II - Steilrand Donderen (Dr.)

De afzetting van Jong Dekzand I wordt aan de bovenzijde begrensd door een gebleekte zandlaag met kleine houtskoolpartikels. Daarboven ligt Jong Dekzand II, voornamelijk door wind aangevoerd leemarm zand. Jong Dekzand II is grover van korrel dan Jong Dekzand I. Ook is het zand leemarm. Door de hoge ligging is in dit zand een haarpodzol ontwikkeld. De bovenzijde wordt ingenomen door een donkere teellaag. Het gebied daar is uit heide ontgonnen.

Jong Dekzand I - Steilrand Donderen (Dr.)

Deze fijnkorrelige afzetting bestaat uit een dichte afwisseling van dunne leemrijke zandlaagjes en lichter getinte zandiger laagjes. De leemrijke bandjes zijn donker gekleurd. 

Jong Dekzand II - Steilrand Donderen (Dr.)

Het zand van Jong Dekzand II is duidelijk grover van korrel. Het zand is vaak onduidelijk of niet gelaagd. Het leemgehalte is laag. De lichtkleurige verticale 'aders' in het zand zijn fossiele graafgangen van mestkevers.

 

Fossiele bodem uit het Alleröd

Bijzonder is verder beide dekzandformaties van elkaar gescheiden zijn door een oude, fossiele bodem uit het warmere Alleröd (11.400 bis 10.730 v. Chr). De Allerödlaag is niet overal even duidelijk. In het dekzand in de Gronings/Drentse Veenkoloniën is deze warme fase vaak niet te herkennen. De warme fase van het Alleröd (interstadiaal) is de laatste milde klimaatperiode voor het einde van de Weichsel-ijstijd. Na het warme Alleröd volgde het zeer koude, relatief droge Jonge Dryas (-12.700 - 11.560). Dit stadiaal duurde ruim 1000 jaar, waarin vooral door wind veel stof en zand zijn verplaatst. Het zand dat toen als een deken over het landschap afgezet werd, wordt Jong Dekzand II genoemd. Dit dekzand heeft in Noord-Nederland over het algemeen nivellerend gewerkt.

 

Het Alleröd is de laatste warme fase (interstadiaal) voor het einde van de Weischsel-ijstijd. De alom aanwezige toendra-begroeiing maakte langzamerhand plaats voor struik- en boomgroei.

Aanvankelijk ontstonden in het Alleröd vooral lichte berkenbossen. Later volgden ook dennen (Pinus). Hier kwamen tijdens het optimum, ca. 11.000 jaar geleden, ratelpopulieren, sparren, larksen bij.Op gunstige plaatsen groeiden ook eiken, hazelaars en wilgen. Het klimaat tijdens het Alleröd was in grote lijnen te vergelijken met dat van tegenwoordig. Het Alleröd-bos had weliswaar een gesloten karakter, maar was niet dicht.

 

Jeneverbessen speelden plaatselijk in het Alleröd ook een belangrijke rol. Deze struiken ontwikkelen zich vooral op een dynamische, zandige bodem, met een open onderbegroeiing van  grassen en kruiden. Het grootschalige verstuiven van zand, in de Jonge Dryas was gunstig voor de ontwikkeling van jeneverbes struwelen. 

Allerödlaag (Laag van Usselo) - Steilrand bij Donderen (Dr.)

In de door uitloging gebleekte bodemlaag komen verspreid kleine stukjes houtskool voor. Het houtskool wijst op bosbranden. Deze traden lokaal op en waren vaak het gevolg van blikseminslag.

De afzetting onder de Alleröd-laag is Jong dekzand I. De zandlaag met gele vlekken is dekzand uit de Jonge Dryas.

 

 

Jong Dekzand II - Steilrand Donderen (Dr)

De lichtkleurige, meest verticaal verlopende strepen en vlekken zijn fossiele graafgangen van mestkevers. 

Profiel in Jong Dekzand II bij Wippingen (Dld.)

Deze dekzandafzetting is het laatste zand dat op het einde van de Weischel-ijstijd grote delen van het landschap bedekte. De afzetting wordt aan de onderzijde begrensd door de bleke bosbodem uit het Alleröd. Daaronder bevindt zich een dunne afzetting Jong Dekzand I, gevolgd door keizand uit Pleniglaciaal.

Terzijde

Dekzandruggen

Op het Drents Plateau en vooral oostelijk daarvan, in het Hunzedal, zijn op verschillende plaatsen dekzandruggen opgestoven. De reeks lage zandruggen steekt doorgaans maar een paar decimeter tot hooguit een 1,5 meter boven de omgeving uit. De soms hoefijzervormige dekzandruggen vormen brede gordel die op enige afstand min of meer evenwijdig loopt aan de rivier de Hunze.

De ruggen zijn ontstaan door zand dat van de Hondsrug afwaaide, maar ook door het verstuiven van (fluvio-periglaciaal) zand uit het Hunzedal zelf. De lage dekzandruggen zijn topografisch te herkennen aan de reeks dorpen die er op gevestigd zijn: Gieterveen, Gieterzandvoort, De Hilte, Eexterzandvoort, Eexterveen, Annerveen, Spijkerboor en Zuidlaarderveen. De dekzandruggen eindigen bij Wolfsbarge, oostelijk van het Zuidlaardermeer. Het is niet helemaal duidelijk wanneer de gordel van dekzandruggen is gevormd. Ze dateren waarschijnlijk in aanleg uit de Oude Dryas, maar de voornaamste contouren kregen ze gedurende de Jonge Dryas. Toen is ook het merendeel van de paraboolduinen in het Hunzedal gevormd.

 

 

 

Duinvorming in de Jonge Dryas

In de tweede helft van de Jonge Dryas was het klimaat iets gematigder. Ook de hoeveelheid neerslag was veel geringer dan eerder. In die tijd was in het spaarzaam beboste steppe/toendralandschap sprake van duinvorming. Op verschillende plaatsen zijn fossiele duinen gevonden. In het Hondsrug-gebied rekent men het paraboolduin in het Kniphorstbos bij Schipborg hiertoe. De belangrijkste duinvorming vond plaats in het Hunzedal. Uit luchtopnamen blijkt dat het gebied oostelijk van de Hunze tijdens de Jonge Dryas een uitgestrekt duinlandschap moet zijn geweest, met talrijke paraboolduinen. Dat in dit deel van het Hunzedal paraboolduinen zijn ontstaan, betekent dat er in die tijd vegetatie aanwezig moet zijn geweest.

 

Dekzandglooiingen en korte, vlakke  dekzandruggen zijn vooral in de Oude Veenkoloniën, zuidelijk van Hoogezand en ten oosten van Veendam, in het landschap op te merken.  Nadat men in vroeger eeuwen de bedekkende veenlaag tot turf verwerkt had, is het resterende veen langzamerhand geoxideerd en als CO2 in de lucht verdwenen. Hierdoor is in de Oude Veenkoloniën geleidelijk het oude Laat-glaciale zandoppervlak weer te voorschijn gekomen. Men spreekt daarom hier wel van ‘versleten veenland’.

 

Terzijde

Eén van de fraaiste ijstijdduinen is het grote hoefijzervormige duin in de ‘Duunsche landen’ ten oosten van Annen. Boeren hebben in de loop van de tijd het duinlandschap grotendeels vergraven en het zand gebruikt om de moerassige uitblazingskom op te hogen. Desondanks zijn de onregelmatige bultige ’heuvels’ met hun eikenbosjes heel opmerkelijk in het verder pannenkoeken-platte landschap daar. Op de uitlopers van het duin zijn een aantal boerderijplaatsen gevestigd. Het gebied daar heet heel toepasselijk ‘De Bulten’.

 

In de Anner groenlanden, oostelijk van Annen in het Hunzedal is een groot paraboolduin aanwezig. Het ijstijdduin is door stippellijnen aangegeven. Aan de regelmatige strokenverkaveling voor het duin is de uitblazingsvlakte te herkennen. Boeren hebben in het verleden het zand van het duin gebruikt om de natste delen van de uitblazingsvlakte op te hogen.

 

Terzijde

De Leewal en de Rossingwal 

De interpretatie van zandheuvels als de Leewal en de Rossingwal bij Exloo op de Hondsrug wisselt nogal. Ze zijn wel aangezien voor hoog opgewaaide duinen uit de Jonge Dryas, maar waarschijnlijker is dat het stuifduinen zijn die in aanleg uit de IJzertijd dateren. De onregelmatige vorm en het onrustige reliëf wijst daar ook op. Een heel recente interpretatie van deze zandheuvels is die van eskers. Eskers zijn met sediment opgevulde subglaciale smeltwatertunnels. Handboringen hebben grof zand te voorschijn gebracht vergezeld van grind. Onduidelijk is van welke diepte. Vermoedelijk betreft het zand en grind uit het keizandniveau dat zich onder deze zandheuvels bevindt. Keileem is hier afwezig. Inmiddels is wel duidelijk dat bij Exloo van eskers geen sprake is.

 

De Leewal bij Exloo (Dr.)

Bij Exloo in Drenthe komen een paar onregelmatige, hoog opgestoven zandruggen voor. De bekendste hiervan is de Leewal. Het reliëf ervan is onrustig. Het is mogelijk dat deze zandruggen een windvorming zijn uit het Laat-glaciaal. De heuvels rusten op keizand en smeltwaterzanden uit respectievelijk Saale-ijstijd en Elster-ijstijd. In de ondergrond ontbreekt keileem.

Vermoedelijk is door verstuiving van zand in de IJzertijd extra reliëf aan de ruggen toegevoegd. Hetzelfde is ook in meer recente tijd het geval geweest. Het zand is opmerkelijk schoon, vergeleken met stuifzand dat in latere perioden op de zandruggen is afgezet. De mogelijkheid dat het bij deze zandruggen om smeltwaterafzettingen (eskers) uit de Saale-ijstijd zou kunnen gaan, is niet waarschijnlijk. De lithologie wijst hier niet op.

 

Duinvorming en de oorsprong van het zand in het Hunzedal

De vorming van duinen in het veenkoloniale landschap hing af van een aantal factoren. In de eerste plaats moest er voldoende zand beschikbaar zijn. Ook de mate van vochtigheid van het terrein speelde een belangrijke rol. Van een vochtig oppervlak zal in verhouding weinig zand opwaaien.

In het Hunzedal was de beschikbaarheid van zand gewaarborgd door de brede dalvlakte van de rivier de Hunze. In het Laat-Glaciaal voerde deze rivier vanaf het Drents Plateau periodiek veel zand aan. Ook zal van de Hondsrug zelf door de heersende west- en zuidwesten wind veel zand het Hunzedal zijn ingewaaid. Stof en stuifzand zullen in eerste instantie in de vochtige dalvlakte van de Hunze zijn afgevangen en van daaruit verder oostwaarts over de Veenkoloniale dalvlakte zijn uitgewaaid. Het is niet onwaarschijnlijk  dat oudere dekzandafzettingen in het Hunzedal en wellicht ook fluvio-periglaciale zandafzettingen bijgedragen hebben tot de vorming van het duinlandschap in de Veenkoloniën tijdens de Jonge Dryas. 

 

Versleten veenland bij Wildervank (Gr.)

Het verdwijnen van de holocene veenafzetting bracht de onderliggende zandbodem uit het laatst van de Weischel-ijstijd weer te voorschijn. Het vlekkerige karakter van de kale akkers wijst op laagtes en hoogtes, kortom op ooit aanwezige vlakke stuifduinen en korte dekzandruggen.

 

Versleten veenland tussen Pekela en Veendam (Gr.)

Ook hier wijst het vlekkerige patroon in het landschap op het ooit aanwezige  stuifduinlandschap uit de laatste Weichsel-ijstijd.

Bij voldoende zandaanvoer en droge omstandigheden ontstonden verschillende duinvormen, zoals sikkelduinen, dwarsduinen e.d. Was de aanvoer van zand minder groot of werd dit belemmerd door vochtigheid en/of de aanwezigheid van vegetatie, dan waren de omstandigheden geschikt voor de vorming van paraboolduinen. Deze laatste konden in de loop van hun ontwikkeling sterk in de lengte uitgroeien. Hoewel in het Hunzedal en de aangrenzende Veenkoloniën veel paraboolduinen of restanten ervan zijn aangetoond, is deze duinvorm niet voorbehouden aan periglaciale omstandigheden. Paraboolduinen komen ook voor in het duingebied langs onze kust.