Larvikiet

Achter iedere steen steekt een verhaal. Bij Larvikiet is dit niet anders. Onder zwerfsteenliefhebbers staat deze zwerfsteensoort uit Zuidoost-Noorwegen om zijn zeldzaamheid hoog aangeschreven. Door zijn herkomst en samenstelling is het ook een bijzonder goed gidsgesteente. In de natuursteenhandel is Larvikiet beroemd om zijn speelse iriserende lichteffecten. Kortom, in meerdere opzichten een interessant gesteente.

 

​Larvikiet als zwerfsteen

Larvikiet is doorgaans grof- tot grootkorrelig en bestaat bijna geheel uit veldspaat. Op het breukvlak en als strandrolsteen kleurt larvikiet grijs tot blauw-grijs. In verweerde toestand zijn zwerfstenen roomkleurig wit tot grijs, met verspreid over het oppervlak zwarte vlekken en spikkels. Hoewel minder talrijk dan Rhombenporfier, zijn van Larvikiet in de loop van de tijd in Noord- Nederland verschillende zwerfstenen gevonden. Larvikiet en Rhomben-porfier zijn nauw verwant. Beide gesteenten zijn ontstaan uit hetzelfde type magma. Larvikiet is het dieptegesteente, Rhombenporfier is de vulkanische variant. Ondanks hun verwantschap zijn de uiterlijke verschillen groot.

 

De korreling van Larvikiet loopt uiteen van fijn- tot grootkorrelig, met alle stadia daar tussen in. Typen met een richtloos korrelige structuur als bij graniet overheersen, maar daarnaast zijn er Larvikieten bekend met ietwat afgeplatte, parallel gerichte, spits-rhombische veldspaten. In een enkel geval doet het gesteente zelfs aan gneis denken. De gerichtheid van de veldspaten is waarschijnlijk veroorzaakt door stromingen in het magma, toen dit nog een gloeiend hete kristalbrij was.

 

De belangrijkste verschillen tussen zwerfstenen van Larvikiet hebben, naast mineralogische, vooral betrekking op de kleur van het gesteente. In ons land komen vooral lichtgrijze en witverweerde typen voor. In onverweerde toestand zijn lichtgrijze en blauwgrijze typen het talrijkst. We vinden deze met name op de steenstranden langs de Duitse en Deense Oostzeekust en verder in het noorden van Jutland in Denemarken. De grootkorrelige blauwgrijze typen tonen het vaakst de typische parelmoerschittering, waar Larvikiet zo om bekend is. Groenzwarte en bruinrode kleurvarianten van Larvikiet zijn als zwerfsteen veel zeldzamer. Bruinrode Larvikiet kennen we onder de naam Tönsbergiet. Tussen deze en de gewone (blauw)grijze Larvikiet bestaan echter talloze overgangen. Daarnaast komen Larvikieten voor met oranjerode vlekken, lijntjes en vegen. De roodachtige kleur van deze en die bij Tönsbergiet is te danken aan hydrothermale omzetting. De roodachtig gevlekte en bruinrode kleurvarianten van Larvikiet komen vooral uit de omgeving van Tönsberg in het Oslo-gebied.

 

Larvikiet met een vol-oranje tot steenrode kleur komt als vaste rots voor in Rödberg en omgeving, aan de kust bij Larvik in het Oslo-gebied. De meeste kans op het vinden van zwerfstenen van rode Larvikiet hebben we op de steenstranden in het Deense Noord-Jutland en vooral langs de kust in Zuid-Noorwegen zelf. Tenslotte is nog een somber ogend, grof- tot grootkorrelig, porfierisch type Larvikiet bekend: Kjelsasiet. Grootkorrelige Kjelsasiet met zijn somber grijs-gewolkte vierkante en rechthoekige veldspaten lijkt op het eerste gezicht op leucogabbro en Syenietgabbro van Angermanland. Tussen de veldspaateerstelingen zien we onregelmatige aggregaten van kaliveldspaat en donkere mineralen. Kjelsasiet gaat geleidelijk over in gewone grijze Larvikiet.

 

Larvikiet neemt in het Oslo-gebied een oppervlak in van ca. 1705 km2. Dit is meer dan de ruim 1160 km2 met Rhomben-porfier. Oorspronkelijk bedekten de lavadekken van Rhomben-porfier een veel uitgestrekter areaal in Zuid-Noorwegen. Het meeste ervan is in de loop van de tijd door erosie verdwenen. Larvikiet daarentegen is een dieptegesteente, dat pas veel later in de geologische geschiedenis door erosieprocessen aan het aardoppervlak kwam te liggen. Ondanks het kleinere areaal vinden we van Rhombenporfier vaker zwerfstenen dan van Larvikiet. Dit komt ongetwijfeld door het opvallende uiterlijk van deze porfier. Hier komt nog bij dat Larvikiet door zijn grofkorrelige karakter en het vrij hoge plagioklaasgehalte gevoeliger is voor verwering en verbrokkeling.

 

Bijzonder van Larvikiet is niet alleen zijn zeldzaamheid als zwerfsteen, als dieptegesteente is het zonder meer uniek. Behalve in het Oslo-gebied in Zuid-Noorwegen komt Larvikiet nergens op aarde voor. Dit kunnen we van rhombenporfieren niet zeggen. Die zijn van meer plaatsen bekend.

 

Terzijde

Zwerfstenen uit het Oslogebied

In de zwerfsteenwereld hangt Zuidoost-Noorwegen er een beetje bij, ondanks dat zwerfsteenvondsten uit het Oslo-gebied door verzamelaars hogelijk worden gewaardeerd. Uit deze hoek van Scandinavië zijn in de ijstijd weinig stenen bij ons terecht gekomen. In zwerfsteentellingen, waar het al gauw om meer dan honderd gidsgesteenten gaat, zijn zwerfstenen uit het Oslo-gebied van zeer geringe betekenis. In een telling worden één of hooguit enkele zwerfstenen uit dit gebied aangetroffen, veel vaker ontbreken ze. Het zeldzame karakter van Larvikiet en andere Zuid-Noorse zwerfstenen komt doordat het landijs in de ijstijd vooral uit een noordoostelijke richting kwam, zeg maar uit Zweden en het Oostzeegebied. Om zwerfstenen uit het Oslogebied te krijgen was een meer noordelijke aanvoerrichting noodzakelijk. Op een paar uitzonderingen na is dit in het Pleistoceen niet of nauwelijks het geval geweest. De kans is groot dat de weinige zwerfstenen uit het Oslo-gebied in ons land op tweede vindplaats liggen, omdat deze onderweg door het Scandinavische landijs van de ondergrond zijn opgenomen. Dit laatste is zonder twijfel met veel meer zwerfsteensoorten het geval.

 

Van enkele plaatsen in Noord-Nederland is bekend dat vondsten van Oslo-gesteenten daar iets talrijker zijn. In het hoofdstuk over Rhombenporfieren wordt hier op ingegaan. Zoals hierboven al aangegeven is het mogelijk dat het landijs in de Saale-ijstijd stroomopwaarts ouder glacigeen materiaal met relatief veel Oslogesteenten heeft opgenomen. Bekend is dat keileem uit een vroeg stadium van de vergletsering in het Elsterien (de ijstijd voorafgaand aan het Saalien) in Noord-Duitsland relatief veel gidsgesteenten uit het Oslogebied bevat. Hoewel deze groep zwerfstenen bij inventarisaties nooit meer dan 10% van het totaal aantal gidsgesteenten uitmaakt, zijn Oslo-gesteenten in Elster-afzettingen algemener dan in die uit het Saalien. Dit beeld komt overeen met de aantallen ‘Noren’ die in smeltwaterafzettingen in Ost-Friesland, bij Werpeloh, en eerder bij Börger, Breddenberg, Fresenburg en Wippingen in het Duitse Emsland voorkomen. Deze afzettingen dateren ook uit het Elsterien. Waarschijnlijk is in de beginfase van de vergletsjering in het Elsterien sprake geweest van een noord-zuid gerichte ijstroom uit Zuid-Noorwegen en Zuidwest-Zweden. Het ijs hiervan bewoog over Denemarken naar het zuiden en bedekte naar alle waarschijnlijkheid ook een deel van Noord-Duitsland. Het ligt voor de hand dat landijs in het Saalien oudere Elster-afzettingen heeft geërodeerd en daaruit componenten heeft opgenomen.

 

​Het uiterlijk van Larvikiet?

Zoals hierboven al aangestipt, is Larvikiet doorgaans een grof- tot grootkorrelig gesteente, dat voornamelijk uit veldspaat bestaat. Op het eerste gezicht lijkt het alsof het gesteente slechts uit twee mineraalsoorten is opgebouwd: grijze veldspaat en pikzwarte augiet (pyroxeen). De grofkorrelige richtingloze structuur is een aanwijzing dat het om een dieptegesteente gaat. Afhankelijk van de verweringsgraad verschillen zwerfstenen van Larvikiet in uiterlijk. Onverweerde exemplaren uit de keileem of Larvikieten die op een van de steenstranden langs de Duitse Oostzeekust of in Denemarken zijn opgeraapt, zijn grijs, grijsblauw of lichtblauw. Een enkele maal is de kleur donkerder, neigend naar somber groenzwart. Dit betreft dus de ‘gewone’ typen Larvikiet. De overige kleurtypen komen hieronder ter sprake. Het plagioklaasgehalte van Larvikiet maakt dat het gesteente wit verweert.

 

​Het 'labradoriseren' van veldspaten

Larvikiet staat bekend om de speelse lichteffecten van de veldspaten bij opvallend licht. Vooral in gepolijste toestand valt dit op. Het iriseren van veldspaten is echter niet alleen aan Larvikiet gebonden. Het komt ook voor bij labradoriet. Dit is een calciumrijke plagioklaassoort. De kleureffecten van dit veldspaatmineraal zijn intenser en kleurrijker. Ze doen denken aan die van een dun laagje olie dat op water drijft. Labradoriet is ontdekt in de landstreek Labrador in het oosten van Canada. Het lichteffect wordt gewoonlijk ‘labradoriseren’ genoemd, maar in het geval van Larvikiet is dit niet correct. Larvikiet bevat geen labradoriet. Het kleureffect berust op een ander mechanisme. De uitdrukking labradoriseren van Larvikiet is waarschijnlijk afkomstig uit de natuursteenhandel, een vakgebied waar men het met de naamgeving van gesteenten niet zo nauw neemt. Larvikiet noemt men daar ‘labrador’. In Larvikiet wordt het licht-effect veroorzaakt door schillerisatie. Het wordt ook wel ‘Schiller-effect’ genoemd.

 

Het parelmoer-achtige oplichten van de veldspaten in Larvikiet is te danken aan optische interferentie van invallend licht aan de microscopisch fijne afwisseling van na-plagioklaas- en kaliveldspaat-lamellen in de veldspaten (na-plagioklaas is natriumhoudende plagioklaas). De lichteffecten zijn op zijn mooist bij daglicht. Verspreid in het gesteente zien we bij het draaien van de steen veldspaten oplichten, in kleur verlopend naar opaal-achtig blauwwit, blauw of blauwgroen. Het oplichten van de veldspaten is niet gelijkmatig. De intensiteit en de kleur is afhankelijk van de onderlinge afstand en rangschikking van de microscopisch fijne lamellenstructuur, en vooral van de oriëntatie/gerichtheid van de veldspaatkristallen in het gesteente. Soms lichten de veldspaten op in de vorm van onregelmatige vlekjes, soms is het lichteffect meer homogeen van aard. Niet zelden is er sprake van zonering. In de donkere Larvikiet-variëteit ‘Emerald pearl’ lichten de veldspaten meer in zijn geheel op. In de grijze tot blauwgrijze varianten (‘Blue pearl’ typen) is vaker sprake van een vleksgewijs onregelmatig oplichten. Op basis van de lichteffecten worden in de natuursteensteenhandel verschillende variëteiten van Larvikiet aangeboden.

 

Terzijde

Zeer veel mooier dan in Larvikiet is het iriseren van labradoriet in een grootkorrelige anorthosiet op Madagaskar. Labradoriet is een calciumrijke plagioklaas waarvan gepolijste stukken veelvuldig op mineralenbeurzen en spirituele/esotherische markten worden aangeboden. Het kleurenspel is onder een bepaalde lichtinval bijzonder fraai. Het varieert van hemelsblauw, blauwgroen, oranje tot fel oplichtend bronskleurig, afhankelijk vanuit welke richting het stuk bekeken wordt en de invalshoek van het licht.

 

Gaat het echter om het allermooiste blauw en het diepste oranje, dan is spectroliet uit Zuid-Finland kampioen. Spectroliet is ook labradoriet, dus net als deze ook plagioklaas. De blauwe tinten in spectroliet zijn soms amethistkleurig blauwpaars. Het veldspaatmineraal vormt kristallen tot ca. 10cm groot in anorthosiet-gabbro. Spectroliet vormt een klein voorkomen in het rapakivi-gebied van Viborg bij Ylämaa in Zuid-Finland en is daaraan ook geassocieerd. Het bijzondere gesteente is bij toeval in de Tweede Wereldoorlog ontdekt, toen men brokken steen nodig had om tankversperringen aan te leggen. Zwerfstenen van dit bijzonder fraaie gesteente zijn bij ons niet te verwachten.

Kijk voor meer spectrolietfoto's op:

http://www.finnishspectrolite.com/gblang/gallery/samples1a.html

Het Schiller-effect in Larvikiet

Schillerisatie ofwel het Schiller-effect in sommige Larvikieten is te danken aan de bijzondere samenstelling van de veldspaat. Waar in de meeste magmatische gesteenten kaliveldspaat voorkomt naast plagioklaas, hadden we in Larvikiet oorspronkelijk met één veldspaatsoort te maken: anorthoklaas. Anorthoklaas is een zogenoemde ‘ternaire’ veldspaatsoort, omdat het mineraal alle drie veldspaatmetalen bevat: kalium, natrium en calcium. Tijdens de kristallisatie was de temperatuur in het magma zo hoog, dat slechts één enkele hoge-temperatuur-veldspaat kon uitkristalliseren. Er ontstond dus een volledig gemengd veldspaat-type met alle drie metaalcomponenten er in. Bij een lagere temperatuur komt deze menging in het gedrang, zelfs als de kristallen al gevormd zijn. Door ontmenging ontstaan microscopisch kleine lamellen van na-plagioklaas en kaliveldspaat naast elkaar. Als gevolg hiervan ontstaan fraaie interferentiekleuren bij invallend licht.

 

De ontmengingen in de veldspaatkristallen konden ontstaan doordat afzonderlijke atomen zich in de loop van de tijd door diffusie via microporiën naar elkaar toe bewogen. Binnen de kristallen ontstond daardoor een scheiding tussen na-plagioklaas en kaliveldspaat. Het Schiller-effect is het mooist als de microscopisch kleine ontmengingslamellen gaaf en glad zijn en als dunne ‘multiplexlaagjes’ tegen elkaar liggen. Dit ontmengingsproces is in larvikiet te zien aan de vlekkerige en fijne streepstructuur van de veldspaten. Ondanks de ontmenging is de spits-rhombische vorm van anorthoklaas bewaard gebleven. Een vergelijkbaar ontmengingsproces zien we bij grof tot grootkorrelige granieten en in pegmatiet. In kaliveldspaat zijn met het blote oog smalle, ietwat onregelmatig verlopende, parallel gerangschikte witte lijntjes van albiet (=na-plagioklaas) zichtbaar. Dit noemt men perthiet.

 

​De geologische setting

In het hoofdstuk over Rhombenporfier wordt uitgelegd dat de bijzondere gesteenten in het Oslo-gebied in Noorwegen gekoppeld zijn aan een riftzone uit het Laat-Carboon en het Perm. Meer bijzonderheden over de oude breukzone zijn in dat hoofdstuk te lezen.

 

Larvikiet vormt een nagenoeg aaneengesloten voorkomen rond de stad Larvik in het zuiden van het Oslo-gebied. Het massief is ongeveer 1700 km2 groot. Noordelijker en buiten het eigenlijke massief is bij de stad Oslo nog een klein voorkomen van larvikiet bekend. Larvikiet is samen met varianten als Kjelsasiet, Tönsbergiet, Lardaliet en de lavadekken van Rhombenporfier ontstaan uit een diepgelegen gemeenschappelijk magma-voorkomen van monzonietische samenstelling. Monzonietisch wil zeggen dat de gesteenten chemisch van intermediaire samenstelling zijn. Ze bevatten ongeveer gelijke hoeveelheden natrium-houdende plagioklaas en kaliveldspaat.

 

Het magma waaruit Larvikiet ontstond, vond zijn oorsprong op grote diepte in de aardkorst. Opsmelting van mantelgesteente verhitte gesteenten uit de onderste aardkorst zodanig dat deze ook smolten en geassimileerd werden. De samenstelling van het oorspronkelijke mantelmagma veranderde hierdoor aanzienlijk. Het Larvikietmassief bestaat uit een aantal ringvormige intrusielichamen, die concentrisch tegen elkaar aansluiten en in ouderdom iets van elkaar verschillen. Ze zijn het gevolg van een reeks opeenvolgende intrusies van magma in de bovenliggende aardkorst. De texturele variatie en ook de wisselende mineralogische samenstelling van Larvikiet is hieraan te danken. Oostelijk van Larvik is de Larvikiet enigszins kwartshoudend, westelijk van deze stad is kwarts afwezig. De Larvikiet daar bevat enige nefelien en dus geen kwarts.

 

De ringvormige intrusies wijzen er op dat Larvikiet in een aantal opeenvolgende fases is ontstaan. Vanuit een dieper gelegen magmareservoir is in een aantal pulsen telkens een grote hoeveelheid magma naar een hoger niveau in de aardkorst doorgedrongen. Deze magmatische activiteiten stonden in direct verband met de breukvorming in de riftzone. De concentrische Larvikiet-intrusies suggereren het opdringen van magma langs ringvormige breuken, waarlangs aardkorstgedeelten zijn weggezakt. Of dit proces te vergelijken is met die van de latere cauldrons (caldera’s) in het Oslogebied, is niet duidelijk. Radiometrische U-Pb dateringen wijzen uit dat de Larvikiet-intrusies plaats vonden tussen 297 – 293 miljoen jaar geleden. In het centrum van het Larvikietmassief, bij Ono en Gjone, komen grijze en bruine Lardaliet en een aantal andere nefeliensyenieten voor, waaronder Foyaiet. Deze gesteenten zijn iets jonger dan Larvikiet. Ze zijn gedateerd op ongeveer -292 miljoen jaar.

 

Op zijn beurt is Larvikiet jonger dan Rhombenporfier. Toen in de Oslo-slenk via spleeterupties een aantal boven elkaar gelegen lavadekken van Rhombenporfier ontstonden, was op zijn minst een deel van de Larvikiet als vast gesteente nog niet gevormd. Het is namelijk niet erg waarschijnlijk dat een langzaam gekristalliseerd dieptegesteente tegelijkertijd de bron is geweest van de enorme hoeveelheden lava waaruit aan het aardoppervlak grote aantallen boven elkaar gelegen porfierdekken van Rhombenporfier ontstonden.

 

Resumerend: De ontwikkeling van het riftsysteem waarvan het huidige Oslo-gebied in Zuid-Noorwegen het centrum vormt, valt in drie fasen uiteen. Larvikiet en Rhombenporfier vormen samen met Lardaliet en andere nefeliensyenieten een intermediaire fase. Deze vond plaats nadat in het Laat-Carboon op uitgebreide schaal eerst plateaubasalten waren ontstaan. Het vulkanisme eindigde in een slotfase waarin een groot aantal centrale (strato)vulkanen het landschapsbeeld in toenmalig Zuid-Noorwegen bepaalde. Het silicarijke magma dat toen uitgestoten werd, veroorzaakte een explosief type vulkanisme. Hierbij traden herhaaldelijk pyroklastische stromen op waaruit tal tal van ignimbrieten ontstonden. Na de uitbarstingen ontstonden grote caldera’s, waarin naderhand ringvormige verzakkingen plaats vonden. Het gevolg was dat langs deze ringvormige breuken in de caldera’s magma naar boven op kon dringen. De karakteristieke inzakkingsstructuren met hun ringvormige intrusies noemt men cauldrons. Afhankelijk van de samenstelling van het magma zijn in de cauldrons een reeks verschillende gesteenten gevormd, waaronder basalt, Rhombenporfier, syenietporfier, ignimbriet en zelfs Ekeriet, een natrongraniet.

 

De rekspanningen in de riftzone rond Oslo doofden in het Vroeg-Trias langzamerhand uit. Hiermee kwam een eind aan een periode van vulkanisme dat vele miljoenen jaren geduurd heeft. Sindsdien verkeert het ongeveer 200 kilometer lange en 60 kilometer brede gebied in rust. Een langdurige periode van erosie volgde. Dit heeft het destijds bestaande vulkanische landschap vergaand aangetast. De glaciaties in het Pleistoceen hebben daar nog een flinke schep boven op gedaan. Gletsjers hebben op een niet subtiele wijze het reeds geërodeerde oppervlak verder afgeschuurd en sterk gemodelleerd. Dit laatste had echter wel tot resultaat dat vandaag de dag in de Oslo-slenk een groot aantal magmatische gesteenten aan het aardoppervlak liggen.

 

​Larvikiet als natuursteen

Larvikiet is om zijn speelse, iriserende lichteffecten en de ingehouden grijze of zwartgroene kleur al meer dan honderd jaar zeer geliefd als bouw- en ornamentsteen. Het gesteente wordt daarnaast ook veel toegepast in grafmonumenten en meer recent in aanrechten en siervoorwerpen. In het buitenland weet men Larvikiet als natuursteen te waarderen. Noorwegen exporteert het gesteente over de hele wereld.

 

Voor de steenhandel is het belangrijk dat het gesteente in grote hoeveelheden verkrijgbaar is in voor de markt aantrekkelijke formaten. Het moet daarnaast vrij zijn van fouten en onregelmatigheden. Een bijkomend voordeel is dat Larvikiet door het ontbreken van kwarts minder hard is dan graniet en betrekkelijk eenvoudig met raamzagen in dunne platen is te zagen en te polijsten. Voor buitentoepassingen is belangrijk dat het gesteente goed bestand is tegen weersinvloeden. Daar voldoet Larvikiet ruimschoots aan.

 

Terzijde

Weersbestendigheid van Larvikiet
Larvikiet is in bewerkte vorm voor de meeste toepassingen uitstekend bestand tegen weersinvoeden. De vorstbestendigheid is goed mede doordat het gesteente weinig water opneemt. Ook houdt het gesteente heel lang zijn glans vast. Toch is duidelijk dat sommige varianten van Larvikiet onder bepaalde omstandigheden vrij sterk verweren. Hoogglans gepolijste oppervlakken raken binnen enige tientallen jaren volkomen mat, verkleuren en verliezen daardoor een groot deel van hun Schiller-effect. Deze relatief snelle verwering komt vooral voor bij liggende toepassingen als grafmonument. Bij verticale montage, zoals aan puien, treedt dit effect niet of nauwelijks op. Merkwaardig is dat de donkere ‘Emerald pearl’ hier veel gevoeliger voor is dan de lichtgrijs gekleurde varianten.

In Groot-Brittannië is de groenzwarte variëteit ‘Emerald-Pearl’ beroemd. Onder de naam ‘Public-houseite’ ofwel ‘Pubstone’ is het veel toegepast in gevels en bars van Engelse pubs. Larvikiet is nog steeds met afstand de belangrijkste en meest populaire bouw- en ornamentsteen ter wereld. Als ‘Norges nasjionalstein’ wordt het vanaf 2008 in verschillende recente publicaties als zodanig aangeduid.

Larvikiet is de laatste jaren ook als siersteen in de mode geraakt. Men maakt er cabochons van, allerlei vrije vormen waaronder gepolijste ronde bollen en eieren. Ook trommelt men larvikiet tot barokke vormen voor hangers, broches en andere goedkoop ‘juwelenwerk’. Verder slijpt men er vazen, bokalen en dergelijke van.

 

De ontdekking en winning van Larvikiet

De exploitatie van Larvikiet startte laat in de 19e eeuw, nadat het op een bijzondere manier op een wereldtentoonstelling in Duitsland onder de aandacht gebracht was. Verschillende landen waren uitgenodigd om twee van hun belangrijkste soorten natuursteen in te zenden. Op dat moment exploiteerde men in Noorwegen voor bouwdoeleinden maar één soort gesteente. Om aan de wens tegemoet te komen werd de geoloog Waldemar Brögger gevraagd of hij een geschikt gesteente kende dat voor dat doel gepresenteerd kon worden. Brögger was op dat moment professor in de petrologie aan de Universiteit van Oslo. Het verhaal wil dat Brögger zonder aarzeling het gesteente voorstelde dat hem ’s avonds regelmatig bij het voorbij rijden langs de Laurvik Fjord in het maanlicht toe scheen. Aldus gebeurde, men polijstte een plaat Larvikiet en exposeerde die vervolgens op de Wereldtentoonstelling in Duitsland. Daar oogste het grote bewondering. Larvikiet werd toen verkozen tot de mooiste natuursteensoort op de expositie. Sindsdien kunnen we spreken van de zegetocht van Larvikiet.

De exploitatie van Larvikiet heeft met wat ups en downs een gestage ontwikkeling doorgemaakt. Momenteel wordt het gesteente in verschillende kwaliteiten en voor verschillende doeleinden in zo’n dertigtal groeves gewonnen. Om aan de vraag in de steenhandel naar steeds grotere afmetingen te voldoen, verhandelt men Larvikiet momenteel in grote rechthoekige blokken van meer dan 4 m3. De kwaliteitsselectie is bijzonder zwaar. De concurrentie in het Oslo-gebied onder groeve-eigenaren is groot. De gewonnen steenblokken moeten homogeen zijn en zonder fouten. Pegmatietnesten, breuken en verkleuring door veroudering zijn uit den boze. Ook lichte kleurwisselingen, bleking, aders en andere ‘zwakheden’ die het gelijkmatige uiterlijk aantasten, halen de marktprijs direct naar beneden, als deze steenblokken al te verkopen zijn. Bij een bezoek aan een larvikietgroeve valt op hoeveel afgekeurde steenblokken men op allerlei plaatsen aan de randen van de groeve heeft opgestapeld. De enorme ‘muren’ van steenblokken in de steengroeven bij Klastadt, Skalist en Prästeskogen (‘Emerald pearl’) zijn indrukwekkend. Het is bijna niet voor te stellen maar het rendement van de exploitatie van Larvikiet ligt tussen 5 en 10%! Al het andere is afval. Gelukkig voor de Noren zit ook in het afgekeurde materiaal nog handel. Hoewel de opbrengst zeer veel minder is, verkoopt men afgekeurde steenblokken voor havenwerken, strekdammen en andere kustverdedigingswerken. Vakantiegangers in Noord-Duitsland (Rügen), Engeland en Schotland lopen de kans om bijvoorbeeld langs de kust en in de havens Larvikiet tegen te komen. Bij hevige stormen beuken de blokken wel eens tegen elkaar, waardoor er stukken afspringen. Kleinere brokstukken worden door golfwerking langs de kust verplaatst, raken daarbij afgerond en kunnen zo als ‘antropogene zwerfstenen’ hier en daar op de stranden worden opgeraapt. Niet ieder afgerond stuk Larvikiet op het strand is dus een Pleistocene zwerfsteen, zeker niet in Engeland en Schotland.

De belangrijkste handelssoorten

In het Oslo-gebied wint men verschillende kwaliteiten Larvikiet. De belangrijkste zijn Larvikiet-typen welke na het polijsten een fraaie parelmoerschittering te zien geven. Hierbij is de achtergrondkleur, die van bijna zwart tot lichtgrijs wisselt, eveneens van belang. Van nog groter belang voor de prijs is het feit of de veldspaatkristallen gericht en relatief groot zijn. De rhombische veldspaten vormen in grootkorrelige larvikiet-typen ruimtelijk gezien enigszins afplatte kristallen. Ze kunnen tot maximaal 6cm groot zijn. Liggen de kristallen geörienteerd, dan zaagt en polijst men het gesteente evenwijdig aan deze gerichtheid. Zo leveren deze typen een kwaliteit met een maximaal effect aan interferentiekleuren. Het probleem is wel dat winbare kwaliteiten in het Larvikietmassief niet voor het oprapen liggen. De eisen die aan de winning gesteld worden zijn zo streng dat het grootste deel van de Larvikiet binnen het massief ongeschikt is.

 

Blue-pearl en Emerald-pearl

In de omgeving van Larvik wint men twee van de belangrijkste typen: het Klastad-type en het Tvedalen-type. Larvikiet van het Klastad-type staat in de natuursteenhandel bekend onder de naam ‘Emerald-pearl’. Het is een zeer donker, groenzwart gesteente, dat in de juiste richting gezaagd en gepolijst prachtige donkerblauwe, groene tot lichtend zilverachtig of bronskleurige Schiller-effecten laat zien. De typen die voornamelijk blauw oplichten zijn het meest gewild.

De tegenhanger van het Klastad-type is de Larvikiet van Tvedalen. Dit lichtgrijze Larvikiet-type staat bekend onder de naam ‘Blue-pearl’, waarbij aangetekend moet worden dat men in verschillende groeves in Tvedalen een aantal varianten van ‘Bleu pearl’ wint, die in kwaliteit weinig voor elkaar onder doen. Ze dragen namen als ‘Marina-pearl’, ‘Royal-pearl’, ‘Blue-pearl-Fjord’ enz., soms nog met de toevoeging van ‘graniet’. Het mag duidelijk zijn dat Larvikiet niets met graniet te maken heeft. In de natuursteenhandel is dit van ondergeschikt belang. Daar hanteert men een eigen nomenclatuur voor gesteenten.

Larvikiet ‘Blue-pearl’ komt in Tvedalen voor in een strook van ca. 20 km lengte. De aanwezigheid van ongerechtigdheden is oorzaak dat alleen in de huidige groeven voldoende kwaliteit en kwantiteit aanwezig is. Berekeningen hebben aangetoond dat in het huidige winningsgebied nog een voorraad van 7,5 tot 15 miljoen m3 kwalitatief geschikte Larvikiet aanwezig is. Hierbij gaat men uit van een winningsdiepte tot 30 meter onder het terreinoppervlak en een opbrengst van ca. 5%. De rest van het gewonnen materiaal is, zoals gezegd, afval.


De jaarproductie in Tvedalen ligt momenteel tussen 40.000 en 50.000 m3. Dat houdt in dat men nog voor 160 tot 330 jaar ‘Blue-pearl’ heeft liggen. De voorraden van ‘Emerald-pearl’ bij Klastad zijn geringer. Aangetoond is dat men daar nog voor maximaal zestig jaar vooruit kan, mogelijk nog langer. Dit laatste is niet zeker omdat het Larvikiet-voorkomen bij Klastad voor een belangrijk gedeelte als boerenland in gebruik is en het dus niet zeker is of daaronder dezelfde kwaliteit schuil gaat. Voorlopig hoeft de natuursteenhandel zich niet ongerust te maken.