Hoe noem ik mijn steen?

Zwerfsteenverzamelaars hebben met een erfenis te maken, waar de meesten zich niet van bewust zijn. Namen van stenen, die eerder alom gebruikt werden, zijn in de petrografie in onbruik geraakt of bestaan zelfs niet langer. Verzamelaars van zwerfstenen hebben hier mee te maken.

Een eerste voorbeeld

Syeniet-gabbro van Angermanland - Zwerfstenen van Neuenkirchen, Dld. (links) en Damsdorf, Dld. (rechts)

Dit is een bekend gidsgesteente uit het kustgebied van Nordingra in de Botnische Golf, en is tegelijk een voorbeeld van een steensoort die niet bestaat. Syeniet-gabbro is een grootkorrelige, lichtkleurige gabbro, die rijk is aan plagioklaas. Tussen de plagioklazen bevindt zich rode kaliveldspaat, vaak vergezeld van kwarts. Kaliveldspaat en kwarts zijn afkomstig uit rapakivi-magma, dat zich met deze gabbro vermengd heeft toen het gesteente nog niet helemaal gekristalliseerd was. De naam syeniet-gabbro is in het verleden door zwerfsteenverzamelaars bedacht. In de petrografie is 'syeniet-gabbro' onbekend. De juiste naam is monzo-gabbro. Toch blijft de naam 'syeniet-gabbro van Angermanland' in de zwerfsteenwereld gebruik, omdat het een bekend gidsgesteente is.

Noordelijke zwerfstenen bestaan uit een groot aantal gesteentesoorten. In een hoop zwerfkeien is geen steen hetzelfde. Hoe vind je daarin je weg, en welke stenen neem je mee? Een belangrijke vraag die overblijft is, wat het voor steensoort is. Om zwerfstenen van elkaar te onderscheiden, is kennis nodig van structuur, korreling en mineralogische samenstelling.

De variatie aan gesteentesoorten onder Scandinavische zwerfstenen is bijzonder groot. Geen steen is hetzelfde.

In Nederland is de studie aan zwerfstenen vooral een liefhebberij van amateur-geologen. Onderzoek aan zwerfstenen en de herkomst ervan in Scandinavië is op onze universiteiten al ruim honderd jaar geleden naar de achtergrond verdwenen. Eind 19e eeuw en begin vorige eeuw was dit anders. Sinds de Zweedse geoloog Otto Torell in 1875 in Berlijn, tijdens een voordracht, stelde dat Noordwest-Europa door landijs uit Scandinavië bedekt is geweest, verscheen er in korte tijd een stroom aan publicaties over ijstijd-afzettingen en zwerfstenen. Veel instituten in binnen- en buitenland beijverden zich om zwerfsteenverzamelingen aan te leggen en die te documenteren.

De Zweed Otto Torell presenteerde in 1875 zijn ijstijdtheorie voor Noord-Duitsland. Het bleek een revolutie in de geologie.

Op het afgeschuurde oppervlak van de Muschelkalk bij Rüdersdorf, ten zuidoosten van Berlijn, zag Torell in 1875  gletsjerkrassen. Deze bewezen dat Duitsland in het verleden bedekt was door gletsjerijs. 

Toen eenmaal in hoofdlijnen bekend was wat de gevolgen van de ijsbedekking voor ons land waren geweest en van veel zwerfstenen bekend was waar deze vandaan kwamen, verflauwde de wetenschappelijke belangstelling. Alleen onderzoek aan glaciale landschapsvormen en ijstijdafzettingen bleven in de belangstelling staan van de wetenschap. Vanaf de jaren twintig van de vorige eeuw werd de zwerfsteenstudie meer en meer het domein van de amateur-geoloog. Liefhebbers doken in het gat dat de wetenschap achter liet. Talloze zwerfsteenliefhebbers maakten van het verzamelen en bestuderen van zwerfstenen hun hobby. In de loop van de tijd hebben zij veel aan de bestaande kennis toegevoegd.

Stenen hebben namen

Om zwerfstenen te kunnen determineren, is kennis nodig van gesteentestructuren, korreling en gesteentevormende mineralen. Voor de interpretatie van zwerfstenen gelden soms andere criteria dan bij gesteenten uit de vaste rots. Zwerfstenen missen namelijk context. Het zijn losse objecten, waarvan niet precies duidelijk is waar en hoe deze deel uitmaakten van de vaste rots in Scandinavië.

Vandaag de dag hebben zwerfsteenliefhebbers talrijke boeken en determinatiegidsen tot hun beschikking, vaak met prachtige kleurafbeeldingen. Hoe anders was dit vroeger. Stenenzoekers hadden het destijds niet makkelijk. Zij moesten hun kennis vaak uit moeilijk toegankelijke literatuur halen. Pioniers als Van der Lijn, Berninck, Bos en Van der Klei waren daarom vaak aangewezen op wetenschappelijke instituten en op Duitstalige petrografische literatuur. Daarin konden zij lezen hoe gesteenten waren ontstaan, uit welke mineralen ze waren opgebouwd en, heel belangrijk, hoe deze te herkennen waren.

Opkomst van de petrografie en de zwerfsteenkunde

In de tweede helft van de 19e eeuw maakte de studie van gesteenten een boost door. Optische apparatuur om gesteenten te bestuderen, werd steeds beter en kwam op steeds meer instituten beschikbaar. Deze studies mondden uit in indrukwekkende monografieën van onder meer de Duitse mineraloog en petrograaf Karl-Heinrich Rosenbusch (1836-1914). Voor zwerfsteenliefhebbers in ons land waren deze boekwerken met nog een paar andere vrijwel de enige informatiebron over gesteenten. Samen met vroege publicaties over noordelijke gidsgesteenten van de Duitsers Cohen & Deecke uit 1891 en die van Mende in 1925/1926 nam de kennis over gesteentesoorten en zwerfstenen geleidelijk toe. Ook de monografie (1912) van Prof. F.J.P. van Calker (1841-1913) over kristallijne zwerfstenen uit de keileem van Groningen en omgeving was een bron van informatie.

Karl Heinrich Rosenbusch (1836-1914)

Friedrich Julius van Calker (1841-1913)

Julius Hesemann (1901-1980

Min of meer een revolutie was de uitgave van een boek van J. Korn over zwerfstenen met daarin kleurafbeeldingen van de belangrijkste gidsgesteenten. Deze ‘Führer für den Sammler kristalliner Geschiebe’ was een belangrijke steun in de rug voor talrijke stenenverzamelaars. In 1936 verscheen van de hand van J.R.A. Hesemann (1901-1980) een publicatie, waarin nog veel meer noordelijke zwerfsteensoorten beschreven werden. In 1975 verscheen hiervan een herziene versie.

Rosenbusch en collega’s hadden in hun tijd de gewoonte om lokale variëteiten van bepaalde gesteentesoorten een eigen naam te geven. Hierdoor nam het aantal beschreven gesteenten enorm toe. Soms met tientallen per jaar. Verder was in Duitsland gebleken dat vulkanische gesteenten uit het Paleozoïcum verschilden van vergelijkbare, maar jongere gesteenten uit het Tertiair. Het uiterlijk was anders en ook in samenstelling waren er verschillen. Rosenbusch voerde daarom een splitsing door tussen vulkanische gesteenten van Paleozoïsche en Tertiaire ouderdom. Dit kwam in de naamgeving tot uitdrukking. Een belangrijke reden voor deze tweedeling was dat in Duitsland geen vulkanische gesteenten uit het Mesozoïcum bekend waren.

Rhyoliet is het uitvloeiingsgesteente van graniet. Rhyolieten uit het Tertiair in Duitsland zijn lichtkleurige harde gesteenten. Rosenbusch onderscheidde deze Tertiaire rhyolieten van vergelijkbare gesteenten uit het Perm in Duitsland. Die laatste noemde hij kwarts-porfier.

Kwarts-porfieren komen onder Scandinavische zwerfstenen  veel voor. Veruit de meeste zijn van Precambrische ouderdom. Deze geologisch oude porfieren zijn hydrothermaal omgezet, waardoor ze een ander uiterlijk en samenstelling bezitten dan die uit het Tertiair.

Nemen we rhyoliet en kwarts-porfier als voorbeeld. Rhyoliet is een lichtkleurig uitvloeiingsgesteente van granietische samenstelling. Het gesteente wordt ook wel lipariet genoemd. Voorkomens ervan in West-Duitsland zijn van Tertiaire ouderdom. Geologisch oudere rhyolieten uit de Perm-periode, die onder meer in de Harz, in Saksen en Thüringen veel voorkomen, noemde Rosenbusch kwarts-porfier. Hoewel het in feite om gesteenten gaat met dezelfde chemische samenstelling, verschillen ze niet alleen in uiterlijk, ook in mineralogisch opzicht zijn er verschillen.

Een ander voorbeeld is basalt. Tertiaire en Pleistocene basaltgesteenten in Duitsland verschillen in meer dan één opzicht van die uit de Perm-periode. Permische basalt noemde Rosenbusch melafier. Sommige Permische melafieren bezitten talrijke kleine en grotere gasblazen, die met secundaire mineralen zijn opgevuld. In het Nahe-gebied staan deze oude basalten al sinds de romeinse tijd bekend om de prachtige rode agaten en amethist-geodes die in de gasblazen ontstaan zijn. Deze varianten noemde men melafier-amandelsteen.

Dichte basalt uit het Krijt of Jura - Zwerfsteen van Haddorf (Dld.)

Melafier uit het Perm - Niederwörresbach (Dld.)

Melafier-amandelsteen uit het Perm - Nahe-gebied (Dld.)

Agaat - Nahe-gebied (Dld.)

In gasblazen in Permische basalten zijn in de loop van de tijd uit waterige afzettingen allerlei secundaire mineralen afgezet. Agaat is hier een van. Het vormt kleurige, fijngebande opvullingen van chalcedoon. Agaten worden door structuur en kleur als siersteen zeer gewaardeerd.

Amethist - Niederwörresbach (Dld.)

Op de wanden van gasblazen zijn in Permische basalt ook kristallen van heldere kwarts, paarse amethist en/of calciet afgezet. Vaak zijn de holtes niet helemaal tot in het centrum opgevuld.

Bovenstaande gesteentenamen zijn bij zwerfsteenverzamelaars niet onbekend. Als kwarts-porfier, melafier en melafier-amandelsteen werden deze door Van der Lijn en collega-verzamelaars gebruikt voor vergelijkbare zwerfsteentypen. Rhyoliet daarentegen wordt in zwerfsteenboeken niet of nauwelijks genoemd. In de betekenis van Rosenbusch komen die onder noordelijke zwerfstenen niet voor.

Pieter van der Lijn (1870-1964), amateur-geoloog en zwerfsteenkenner

Van der Lijn (1870-1964) was de grote promotor van de zwerfsteen-geologie in Nederland. Aanvankelijk schreef hij talloze artikelen over zwerfstenen in verschillende natuurtijdschriften. Later publiceerde hij Het Keienboek, dat in 1923 verscheen. In 1935 volgde een fotoboek over Nederlandse zwerfstenen. Het Keienboek is vele malen herdrukt en is tot op heden het belangrijkste tekstboek over zwerfstenen in ons land.  

Verouderde namen in de zwerfsteenwereld

De naamgeving van gesteenten is vooral gebaseerd op de chemisch/mineralogische samenstelling. Dit wordt duidelijk aan de hand van slijpplaatjes, die met een polarisatie-microscoop bestudeerd worden. Sinds de introductie van een nieuwe classificatie van Streckeisen in 2005 worden ietwat afwijkende gesteentetypen niet langer onder, aparte namen beschreven en benoemd. Ook de ouderdom van het gesteente speelt geen wezenlijke rol. Om geologisch oude gesteenten te onderscheiden van meer recente typen, voegt men de uitdrukking paleo toe. Kwarts-porfieren uit Scandinavië zijn merendeels van Precambrische ouderdom. Deze oude vulkanieten zijn in de loop van de tijd niet alleen van uiterlijk veranderd, ook hydrothermaal zijn ze voor een deel omgezet. Voor deze Precambrische zwerfsteen-vulkanieten is een naam als paleo-rhyoliet in petrografisch opzicht juister dan kwarts-porfier.

Larvikiet - Zwerfsteen van Werpeloh (Dld.)

Larvikiet is een bekend dieptegesteente uit het Oslo-gebied in Zuid-Noorwegen. Larvikiet wordt door zwerfsteenverzamelaars onder de syenieten gerangschikt, maar is in feite een monzoniet. Het gesteente bevat ongeveer even veel kaliveldspaat als plagioklaas. Kwarts komt niet of zeer weinig voor.

Larvikiet - Zwerfsteen van Ertebölle (Dk.)

Op het breukvlak van Larvikiet iriseren de veldspaten blauwachtig. Dit wordt het Schiller-effect genoemd.

Larvikiet wordt in talrijke groeven geëxploiteerd en is ook de nationale steensoort van Noorwegen.

Lardaliet - Zwerfsteen van Langö, Hirtshals (Dk.)

Lardaliet is een variëteit van Larvikiet. Het gesteente bevat een wisselende hoeveelheid nefelien (geelachtig).

Tönsbergiet - Zwerfsteen van Vesteroya, Sandefjord (Noorwegen)

Bij deze vorm van Larvikiet is de grondmassa door hydrothermale processen geleidelijk in kleur veranderd. De spoelvormige veldspaat-eerstelingen bleven grotendeels onveranderd.

Kjelsasiet - Zwerfsteen van de Limfjord (Dk.)

Kjelsasiet is de meer basische (plagioklaasrijkere) variëteit van Larvikiet.

Bovenstaande gesteenten worden tegenwoordig in de petrolografie Larvikiet genoemd. Zwerfsteenliefhebbers hanteren nog steeds de verouderde namen, omdat het duidelijk van elkaar verschillende zwerfsteentypen zijn.

In de zwerfsteenliefhebberij worden vaak gesteentenamen gebruikt, die in de petrografie niet of nauwelijks meer worden gehanteerd. Hier komt nog bij dat een aantal namen op verkeerde gronden worden gebruikt. Er is veel voor te zeggen om de naamgeving van zwerfstenen eenduidiger te maken. Desondanks moet een voorbehoud worden gemaakt. In de zwerfsteenkunde hanteren we het begrip gidsgesteente. Deze zwerfstenen krijgen op basis van specifieke kenmerken en hun bekende herkomst in Scandinavië een eigen naam. Namen van gidsgesteenten schrijf je daarom met een hoofdletter. Hoewel Venjan-porfieriet, Botnische kwarts-porfier, Syenietgabbro van Angermanland en vele andere verouderde namen zijn, is het goed om deze te behouden. Het zijn eigennamen die boven ingeburgerd zijn, zowel in ons land als daarbuiten.

Ook bij zwerfsteensoorten die geen gidsgesteente zijn, zal het moeilijk, zo niet onmogelijk zijn hun tientallen jaren oude namen veranderd te veranderen. Ook al zijn deze onjuist of verouderd, vrijwel iedere zwerfsteenliefhebber doet het er tegenwoordig nog mee, ook in de landen om ons heen. Zelfs de wetenschap maakt er soms nog gebruik van.

Venjan-porfieriet, type Gruvasen - Zwerfsteen van Gaarkeuken (Gr.)

Venjan-porfieriet is een vulkanisch gidsgesteente uit Midden-Zweden.

Botnische kwartsporfier - Zwerfsteen van Damsdorf (Dld.)

Van Botnische kwarts-porfier bestaan talloze varianten, die bovendien sterk van elkaar verschillen. Het vaste gesteente is onbekend.

Syeniet-gabbro van Angermanland - Zwerfsteen van Haddorf (Dld.)

Deze veldspaatrijke gabbro bevat rode kaliveldspaat, vaak vergezeld van kwarts. Dit 2-veldspatengesteente wordt in de petrografie monzo-gabbro genoemd.

Het probleem van de naamgeving is in de vakwereld al langer bekend. De voorgestelde vereenvoudiging door A.Streckeisen, waardoor tal van gesteentenamen zijn verdwenen, heeft in de jaren zeventig van de vorige eeuw geleid tot een nieuwe classificatie: het QAPF-diagram, ook wel Streckeisen-diagram genoemd. Deze indeling voor magmatische gesteenten is sinds de laatste aanpassingen in 2005  wereldwijd in gebruik. Desondanks stellen ook wetenschappers zich soms op het standpunt dat oude namen geen zwaarwegend probleem hoeven te zijn, zolang bekend is waarover het gaat.

 

Het Streckeisen-diagram uit 2005

Om een eind te maken aan de veelheid aan
namen voor dezelfde steensoort, is in de jaren zeventig van de vorige eeuw een vereenvoudiging doorgevoerd. In 1958 werd petroloog en petrograaf Prof. Dr. Albert Streckeisen uitgenodigd om mee te werken aan een herziening van Paul Niggli’s Tabellen zur Petrographie und zum Gesteinbestimmen. Hij ondervond namelijk aanzienlijke problemen met de toenmalige
twaalf verschillende classificatie-systemen voor stollingsgesteenten. Daarin werden maar liefst 1637 namen van
gesteenten genoemd. In 1967 verscheen van zijn hand het eindrapport met voorstellen over de systematiek en naamgeving. Pas in 1989 ging de wetenschap akkoord met het definitieve classificatie-systeem, dat na een aanvulling in 2005 bekend staat als het QAFP-diagram, oftewel het Streckeisen-diagram.

Zwerfstenen bekijk en beoordeel je anders dan gesteenten uit de vaste rots. Maar toch klemt het. Neem Tinguaiet van Dalarne.  Onverweerd is dit een fraai, blauwgroen vulkanisch  gesteente uit Midden-Zweden. Zwerfstenen hiervan met talrijke zwarte naalden van aegerien zijn vooral in Noord-Duitsland niet zeldzaam. Zwerfsteenliefhebbers die weten dat tinguaiet in feite een fonoliet is, zijn waarschijnlijk op de vingers van één hand te tellen. De meesten hebben geen idee. Tinguaiet dankt zijn naam aan Rosenbusch (1887) die het wenselijk vond om het ganggesteente van fonoliet een eigen naam te geven. Uit petrografisch oogpunt zou het juister zijn om Tinguaiet van Dalarna anders te noemen: aegerien-porfierische paleo-fonoliet van Särna. Aangezien Tinguaiet van Dalarne een gidsgesteente is, blijft de naam, ondanks dat deze verouderd is, gehandhaafd.

Tinguaiet van Dalarne - Zwerfsteen van Malente (Dld.)

Tinguaiet is het ganggesteente van fonoliet. Volgens het Streckeisen-diagram voor vulkanieten zou dit gesteente aegerien-porfierische (paleo)fonoliet moeten heten. Vanwege de status van gidsgesteente blijft de verouderde naam gehandhaafd. 

Tinguaiet van Dalarne, detail met zwarte  naalden van aegerien. De witte vlekjes zijn voornamelijk kaliveldspaat.

Het verdient daarom aanbeveling om in publicaties over magmatische zwerfstenen, verouderde namen, waar nodig, aan te vullen met de petrografisch juiste naam, die in overeenstemming is met het QAPF-diagram van Streckeisen.

Voorbeelden van onjuist naamgebruik bij zwerfstenen

In de wereld van zwerfstenen hebben niet alleen te maken met verouderde namen, ook inconsequent en zelfs verkeerd naamgebruik komt voor. Hieronder volgen een aantal voorbeelden:

Syeniet-gabbro van Angermanland

Syeniet-gabbro van Angermanland is een bekend gidsgesteente. Het is een grootkorrelige, plagioklaasrijke gabbro, die aan de kust van de Botnische Golf bij Bönhamn in Nordingra goed ontsloten is. De naam syeniet-gabbro is afkomstig uit de zwerfsteenwereld. Het is gekozen omdat de grootkorrelige, plagioklaasrijke gabbro van Nordingra vermengd is met kaliveldspaat en kwarts uit rapakivi-magma. In de wigvormige ruimten tussen de plagioklaaskristallen komt een wisselende hoeveelheid roodachtige kaliveldspaat en kwarts voor. Beide zijn vaak micrografisch met elkaar vergroeid. In de petrografie noemt men gabbro’s met kaliveldspaat monzo-gabbro.

Syeniet-gabbro van Angermanland - Zwerfsteen van Damsdorf (Dld.)

Dit type Syeniet-gabbro bezit voornamelijk troebele, olijfgroene eerstelingen van plagioklaas. Dit is het gevolg van hydrothermale omzetting, waarbij zeer fijn verdeelde groene epidoot is ontstaan.

Syeniet-gabbro van Angermanland, detail

Kwarts en kaliveldspaat zijn rijkelijk aanwezig en zijn fijngrafisch met elkaar vergroeid.

Bijzonder is dat een naam syeniet-gabbro niet bestaat. In de petrografie wordt het nergens genoemd. Wel vermeld wordt syeno-gabbro. Dit is een gesteente dat het midden houdt tussen syeniet en gabbro. Petrografisch gezien is syeniet-gabbro van Angermanland een monzo-gabbro. Echter, ook hier hebben we te maken met een gidsgesteenten. Dus, hoe fout ook, de naam blijft gehandhaafd.

Foyaiet versus trachietische nefelien-syeniet

Foyaiet is een bekend type nefelien-syeniet uit het Oslogebied in Zuid-Noorwegen. Zwerfstenen van dit gesteente zijn op een paar plaatsen in ons land (Ellertshaar, Noordbroek) en vooral in het Emsland in Duitsland gevonden. Foyaiet doet op enige afstand denken aan een grofkorrelige, lichtkleurige en veldspaatrijke diabaas.

Foyaiet - Zwerfsteen van Werpeloh (Dld.)

In het oppervlak van de zwerfsteen heeft verweerde nefelien putten achtergelaten die deels gevuld zijn met een bruin verweringsresidu. 

Foyaiet - Zwerfsteen van Damsdorf (Dld.)

Nefelien is een veldspaatvervanger (foïd). Op het gepolijste oppervlak kleurt het mineraal donkerbruin. De aanwezigheid van nefelien in een gesteente sluit die van kwarts uit.

Foyaiet dankt zijn naam aan de type-localiteit Fóya in Serra de Monchique in Zuid-Portugal. Het gesteente in Zuid-Portugal verschilt niet of nauwelijks van Foyaiet uit het Oslo-gebied. Het is daarom merkwaardig dat dit gesteente door J.G.Zandstra in zijn beide toonaangevende zwerfsteenboeken Trachietische nefelien-syeniet wordt genoemd. Deze naam kan niet anders uitgelegd worden dan dat Foyaiet een gesteente is met een samenstelling die op die van trachiet lijkt. Dit is onjuist! Trachiet is in het geheel niet verwant aan Foyaiet. Wat Zandstra bedoelt te zeggen is dat, Foyaiet een structuur heeft met veldspaatlijstjes van kaliveldspaat, die aan trachiet doet denken. Dit is echt iets anders. Overigens is met de naam Foyaiet niks mis.

Basalt versus melafier en melafier-amandelsteen

Noordelijke zwerfstenen van basalt kunnen we in twee groepen verdelen. Basalten uit de provincie Skane in Zuid-Zweden dateren uit de Krijt- en de Jura-periode. Deze zijn, hoewel ze veel ouder zijn dan de Tertiaire basalten in Duitsland, in mineralogisch opzicht vrijwel onveranderd gebleven. In de zwerfsteenliteratuur staan ze bekend als Schonen- of Skane-basalt. Schonen is de Nederlandse naam voor de provincie Skane in Zuid-Zweden.

Basalt-gesteenten ouder dan het Tertiair noemt men in Duitsland vanouds melafier. Door omzetting kleuren deze oude basalten vaak roodachtig-bruin of groenzwart. De type-localiteit van melafier is het Nahegebied in Duitsland. De basalt daar is in de Perm-periode ontstaan. Melafier is de dichte basaltvorm zonder gasblazen. Met (deels)opgevulde gasblazen noemt men het gesteente melafier-amandelsteen. Melafier-amandelsteen is het moedergesteente van agaten en kwarts/amethistgeoden, waar het Nahe-gebied bij Idar-Oberstein al sinds de oudheid bekend door was.

Melafier-amandelsteen (amygdaloïdale paleo-basalt) - Zwerfsteen van het Hoge Veld, Norg (Dr.)

De talloze rondachtige zijn opgevuld met secundaire mineralen. Deze zijn door verwering deels verdwenen.

Melafier-amandelsteen (amygdaloïdale paleo-basalt) - Zwerfsteen van het Eeserveen (Dr.)

De donkergroene opvullingen van de kleine gasblaasjes zijn chloriet.

Melafier-amandelsteen (amygdaloïdale paleo-basalt) - Zwerfsteen van Damsdorf (Dld.)

De gasblaasjes in deze Precambrische basalt zijn opgevuld met groene epidoot en witte kwarts. De rode vlekjes zijn uitscheidingen van hematiet.

Melafier-amandelsteen komt ook onder noordelijke zwerfstenen voor. De veelal somber bruinachtige tot groenachtige kleur van deze zwerfstenen wordt veroorzaakt door hydrothermaal gevormde chorietproducten, epidoot en amfibool. Daarnaast kennen we ook zwerfsteentypen als Oostzee-melafier. Deze laatste is een roodachtig, violet of meer grijsviolet, decoratief gesteente, vol amandels en holten, die met secundaire mineralen (kwarts, chalcedoon, agaat, calciet e.d.) zijn opgevuld. In al deze gevallen hebben we te maken met gesteenten die oorspronkelijk als donkere, vesiculaire basalt ontstaan zijn, maar die onder laag-metamorfe omstandigheden, hydrothermaal zijn omgezet.

Oostzee-melafier (amygdaloïdale paleo-basalt) - Zwerfsteen van Malente (Dld.)

Oostzee-melafier (amygdaloïdale paleo-basalt) - Zwerfsteen van Damsdorf (Dld.)

Oostzee-melafier (amygdaloïdale paleo-basalt)- Zwerfsteen van Damsdorf (Dld.)

Uitgezonderd typen uit het Oslo-gebied in Noorwegen, zijn zwerfstenen van melafier-amandelsteen van Precambrische ouderdom.

Melafier en melafier-amandelsteen zijn oorspronkelijke in Duitsland geïntroduceerde namen. Deze vervingen de nog oudere aanduiding Trapp voor basaltische gesteenten. In tegenstelling tot melafier wordt de uitdrukking trapp in de wetenschap nog wel gebruikt voor plateaubasalten. Daarentegen zijn namen als melafier en melafier-amandelsteen alleen nog in gebruik in de zwerfsteengeologie. In de petrografie gebruikt men hiervoor namen als paleo-basalt en amygdaloïdale paleo-basalt.

Oslo melafier-amandelsteen (amygdaloïdale Oslo-basalt) - Zwerfsteen van Werpeloh (Dld.)

De opgevulde gasblazen zijn witachtig. De gedrongen zwarte kristallen zijn van augiet.  Plagioklaas vormt heel kleine lijstvormige kristallen.

Oslo melafier-amandelsteen (Amygdaloïdale Oslo-basalt) - Zwerfsteen van Damsdorf (Dld.)

De kleine ronde 'pareltjes' in de steen zijn opgevulde gasblaasjes. De smalle, enigszins parallel gerangschikte witte kristallen zijn van plagioklaas.

Wat is porfieriet?

In de zwerfsteenkunde is porfieriet een vulkanisch gesteente met veldspaat-eerstelingen van plagioklaas. Eerder werd al vermeld dat men in Duitsland een scheiding toepaste in Tertiaire vulkanieten en oudere, die uit het Paleozoïcum dateren. Porfieriet is in deze betekenis het geologisch oude equivalent van daciet uit het Tertiair. Daciet is het uitvloeiingsgesteente van grano-dioriet.

Precambrische zwerfsteen-porfierieten zijn in de meeste gevallen hydrothermaal omgezet. Daarom is vaak niet te bepalen wat het oorspronkelijke gesteente was: daciet, latiet of andesiet. Vandaar dat een naam als porfieriet gebruikt werd en wordt voor vulkanieten van verschillende samenstellingen.

Daciet - Dacia, Roemenië

Daciet is een vulkanisch gesteente. Het is het uitvloeiingsgesteente van grano-dioriet. De witte vlekjes zijn van plagioklaas. De overige mineralen zijn kwarts, kaliveldspaat en donkere mineralen als amfibool, pyroxeen en biotiet.

Grönklitt-porfieriet (paleo-daciet)- Zwerfsteen van Werpeloh (Dld.)

Dit gesteente met zijn talrijke kleine witte plagioklaaskristallen is grano-diorietisch van samenstelling. Zichtbare kwarts is niet aanwezig.

Grönklitt-porfieriet, grijsviolette variant (paleo-daciet/andesiet) - Zwerfsteen van Nijbeets (Fr.)

De hoge geologische ouderdom is oorzaak dat in het gesteente omzettingen hebben plaatsgevonden, waardoor vaak niet duidelijk is of we met een daciet of met een meer andesietisch gesteente te maken hebben.

In de zwerfsteengeologie geeft men aan porfieriet een nog bredere betekenis. Basaltische vulkanieten met plagioklaas-eerstelingen worden porfieriet genoemd. Op het eerste gezicht lijkt dit overzichtelijk; alle intermediaire en basische zwerfsteen-vulkanieten met plagioklaas-eerstelingen heten porfieriet. Denk maar aan namen als diabaas-porfieriet, oeraliet-porfieriet, augiet-porfieriet, Venjan-porfieriet en Grönklitt-porfieriet. Dat hiermee een verkeerde weg ingeslagen is, mag duidelijk zijn. Porfieriet wordt in de petrografie al lange tijd niet meer gebruikt. Om vervolgens een in onbruik geraakte naam ook nog eens op onjuiste gronden te blijven gebruiken, maakt de verwarring alleen maar groter. Oeraliet-porfieriet is een porfierische meta-basalt, augiet-porfieriet wordt augiet-porfierische paleo-basalt en diabaas-porfieriet zou afhankelijk van de korreling van de grondmassa plagioklaas-porfierische paleo-basalt of plagioklaas-porfierische diabaas genoemd moeten worden.

Voorbeelden van inconsequent naamgebruik

Micro-graniet. Wat is het?

Micro-graniet van Dalarne is een gidsgesteente uit de provincie Dalarne in Midden-Zweden. Daarna is er ook nog een Micro-graniet van Moëryd uit Zuid-Zweden. Bij deze zwerfsteensoorten is sprake van inconsequent naamgebruik. Micro-graniet zoals deze door Zandstra c.s. is beschreven, is wat in de zwerfsteenkunde graniet-porfier genoemd wordt. Hoewel graniet-porfier als naam ook niet meer van deze tijd is, is het gebruik ervan in de zwerfsteenkunde zo stevig ingeburgerd, dat een wijziging hiervan niet voor de hand ligt.

Hoewel graniet-porfier, wordt het gidsgesteente uit Dalarne micro-graniet genoemd. Het bijzondere hieraan is dat deze naam petrografisch correct is. In de petrografie wordt graniet-porfier een porfierische micro-graniet genoemd. Omdat we in de zwerfsteenkunde bij vergelijkbare zwerfsteentypen voor de naam graniet-porfier gekozen hebben, zou het consequent zijn geweest om Micro-graniet van Dalarne gewoon Graniet-porfier van Dalarne of Garberg graniet-porfier te noemen. Het is dus een rommeltje.

Micro-graniet van Dalarne (Garberg graniet-porfier) - Zwerfsteen van Elmenhorst (Dld.)

Finse graniet-porfier - Zwerfsteen van Emmerschans (Dld.)

Hebben we met zwerfsteensoorten te maken die geen gidsgesteente zijn, dan verdient het aanbeveling om ganggesteenten van dieptegesteenten als graniet, syeniet, monzoniet, dioriet en gabbro achtereenvolgens micro-graniet, micro-syeniet, micro-monzoniet, micro-dioriet en micro-gabbro te noemen. Hebben deze, zoals vaak, een porfierische structuur, dan vullen we de naam aan met porfierisch. Dus, porfierische micro-graniet, porfierische micro-syeniet enz. In dit geval lopen we met de naamgeving van zwerfstenen in de pas met de huidige petrografie.

Porfirische micro-graniet (Finse graniet-porfier) - Zwerfsteen van Elmenhorst (Dld.)

Rapakivi micro-graniet - Zwerfsteen van Emmerschans (Dr.)

Porfierische micro-syeniet - Zwerfsteen van Werpeloh (Dld.)

Porfierische micro-dioriet - Zwerfsteen van het Hoge Veld, Norg (Dr.)

Porfierische micro-gabbro - Zwerfsteen van Mommark, Als (Dk.)

Hoe zit het bij syeniet en ganggesteenten in het algemeen?

Minstens zo vreemd is het met syeniet gesteld. Het ganggesteente van dit dieptegesteente noemen we syeniet-porfier. Van syeniet zijn ook talrijke uitvloeiingsgesteenten bekend. Het vreemde is dat we deze ook syeniet-porfier noemen. Bij andere dieptegesteenten daarentegen wordt wél onderscheid gemaakt als het gaat om een gang- of uitvloeiings-gesteente. Waarom bij syeniet dan niet? Het vreemde is dat dit oorspronkelijk bij syeniet ook goed geregeld was.

In Duitsland werd het geologisch oudere uitvloeiingsgesteente van syeniet orthophyr genoemd. Dit vanwege de vaak rechthoekige vorm van de veldspaat-eerstelingen. De Tertiaire vorm ervan is trachiet. In het Nederlands zouden zwerfstenen van syeniet-porfier als uitvloeiingsgesteente dus orthofier moeten heten. Helaas verdween orthofier al vrij snel uit de boeken, om plaats te maken voor ….syeniet-porfier. Vreemd toch?

Syeniet-porfier - Zwerfsteen van Werpeloh (Dld.)

De fijnkorrelige grondmassa die met een loep nog in afzonderlijke mineralen te onderscheiden is, is het ganggesteente van Nordmarkiet, een syeniet uit het Oslo-gebied in Zuid-Noorwegen. Petrografisch spreken we van een porfierische micro-syeniet. 

Syeniet-porfier - Zwerfsteen van Torup-strand, Noord-Jutland (Dk.)

Het uitvloeiingsgesteente van Nordmarkiet heeft een dichte grondmassa met talrijke kleine eerstelingen en fragmenten van andere (vulkanische)gesteenten. Bovenstaand gesteente is de vulkanische variant van Nordmarkiet, die ook syeniet-porfier genoemd wordt.

Om kort te gaan, bij gesteenten als graniet en gabbro zijn de namen voor gang- en uitvloeiingsgesteenten helder. Bij gabbro noemen we het ganggesteente diabaas , indien deze een hakerige (=ofietische) structuur bezit. De korrelige variant heet doleriet. Bij graniet spreken we van graniet-porfier. En bij syeniet? Syeniet-porfier. Deze naam gebruiken we ook voor het uitvloeiingsgesteente. Het vreemde is, dat dit allemaal moeiteloos geaccepteerd wordt en blijft.

Hoe zit het bij basalt?

Basalt is het meest voorkomende en waarschijnlijk ook het bekendste gesteente op aarde. De meeste mensen kennen basalt van de karakteristieke zuilvorm waarmee op veel plaatsen de zeekant van onze dijken bekleed is. Echter, er is basalt en basalt. In de petrografie onderscheidt men talrijke soorten, die alle in samenstelling verschillen. In stenengidsen en in zwerfsteenliteratuur komen we in hoofdstukken over basalt geregeld namen tegen als limburgiet, ankaramiet, tefriet.

Limburgiet - Sasbach, Kaiserstuhl (Dld.)

Is een porfierisch basalttype met een glasachtige grondmassa, deels met secundaire mineralen opgevulde gasblazen en veel zwarte eerstelingen van augiet. Het basaltmonster is afkomstig van de Limberg bij Sasbach (Kaiserstuhl), Dld.

Ankaramiet - Zwerfsteen van Klützhöved (Dld.)

Dit is een porfierisch basalttype met veel eerstelingen van augiet en roodachtige, omgezette olivijn. Het gesteente is voor het eerst beschreven van Madagaskar.  

Vesiculaire basalt ('tefriet') - Rasquert (Gr.)

Uit de vulkanische Eifel wordt al sinds de ijzertijd bij Mayen een sponsachtig type basalt gewonnen. Hiervan werden handmaalmolens voor graan gemaakt. Fragmenten van versleten handmolens komen bij archeologische opgravingen in ons land veel te voorschijn. Deze worden foutief 'tefriet' genoemd.

Hoewel het voor stenenverzamelaars aantrekkelijk is om in voorkomende gevallen zwerfstenen van basalt een specifieke naam te geven, zijn de verschillende soorten basalt zonder microscoop niet te determineren. Wel is het mogelijk om op basis van eerstelingen, of juist de afwezigheid daarvan, zwerfsteen-basalten van een naam te voorzien. Olivijn-basalt, augiet-basalt en nefelien-basalt, of het neutrale porfierische of dichte basalt zijn hier voorbeelden van. Zijn in basalt alleen eerstelingen van plagioklaas aanwezig dan mag de steen  ‘plagioklaas-porfierische basalt’ genoemd worden. Bevat basalt talrijke open gasblaasjes, dan spreken we van vesiculaire basalt. Hebben we te maken met een geologisch oudere basalt waar de gasblaasjes opgevuld zijn, dan spreken we van ‘amygdaloïdale paleo-basalt’.

Dichte basalt (zuilfragment) - Zwerfsteen van Haddorf (Dld.)

Nefelienbasalt - Zwerfsteen van Neuenkirchen (Dld.)

Porfierische basalt - Zwerfsteen van Ertebölle, (Dk.)

Augiet-porfierische basalt - Zwerfsteen van Werpeloh (Dld.)

Olivijn-basalt - Zwerfsteen van Langö, Hirtshals (Dk)

Amygdaloïdale paleo-basalt - Zwerfsteen van Damsdorf (Dld.)

In de archeologie gebruikt men vaak de uitdrukking ‘tefriet’ voor een sterk poreus, spons-achtig basalt-type. Tot in de middeleeuwen gebruikte men dit gesteente om handmaalmolens te maken om graan mee te malen. Dit spons-achtig type basalt werd en wordt nog steeds gewonnen bij Niedermendig in de Duitse Eifel. Hoewel het basalt-gesteente bij Niedermendig inderdaad een tefrietische samenstelling heeft, wil het volstrekt niet zeggen dat een opgegraven fragment van een maalsteen ook van tefriet is. Zonder microscopisch onderzoek is dit namelijk niet mogelijk.

In de archeologie is de naam tefriet zo ingeburgerd, dat wijziging in vesiculaire basalt maar heel langzaam ingang vindt. Tefriet als aanduiding voor maalstenen suggereert een zekerheid die in feite nergens op gebaseerd is. Bij macroscopisch onderzoek van fragmenten van handmaalmolens is een aanduiding als vesiculaire basalt te prefereren, met als toevoeging ‘waarschijnlijk van Niedermendig’.

Hoe verder?

Door vereenvoudiging in naamgeving en de wereldwijde acceptatie van de classificatie van Streckeisen vanaf 2005, zijn vele honderden gesteentenamen verdwenen. Onbevredigend is dat in de zwerfsteenkunde een flink aantal verouderde en zelfs in onbruik geraakte namen nog volop gebruikt worden.

Het zou wenselijk zijn om de naamgeving van zwerfsteensoorten onder de loep te nemen en waar nodig in overeenstemming te brengen met de classificatie van Streckeisen. Alleen op die manier blijft de zwerfsteengeologie aansluiting vinden bij de petrografie.