Zwerfstenen en oorlog

In de middeleeuwen speelden zwerfstenen een belangrijke rol in tijden van oorlog. Bij de belegering van kastelen en steden werden kogelrond bekapte zwerfstenen in primitieve kanonnen verschoten.

Voor kanonnen was buskruit nodig. Na de uitvinding van buskruit in de tiende eeuw in China werd daar al met dit explosieve goedje geëxperimenteerd. Dit leidde tot de uitvinding van het kanon. Het gebruik ervan in oorlogen dateert van halverwege de 11e eeuw. Chinezen zelf hadden nauwelijks interesse in de verdere ontwikkeling. Wat moesten ze ook met die dingen op de eindeloze steppen, waar barbaren op paarden rondreden.

In 1341 schreef de Chinese Xian Zhang in het gedicht "De zaak van het IJzeren Kanon" dat een kanonskogel ‘het hart of de buik van een man of paard kan doorklieven en zelfs meerdere personen tegelijk kan doorboren.’

Onbekend is hoe buskruit in Europa is terechtgekomen. Duidelijk is wel dat de mogelijkheid om conflicten met buskruit te beslechten, gretig werd omarmd. De eerste maal dat men in oorlogen op vrij grote schaal kanonnen heeft gebruikt, was tijdens de Honderdjarige oorlog tussen Frankrijk en Engeland. Deze duurde van 1337 tot 1453. De fysieke schade die de kanonnen teweeg brachten zal aanvankelijk niet groot zijn geweest. Het waren vooral de keiharde knallen die de tegenstander angst inboezemden.

Tijdens de Honderdjarige oorlog  (1337-1453) was het beleg op Orleans (12 oktober 1428-7 mei 1429) door de Fransen een keerpunt. Dit was de eerste militaire overwinning van Jeanne d'Arc en ook de eerste grote Franse overwinning sinds hun nederlaag in de Slag bij Azincourt in 1415. Bij het beleg werd gebruik gemaakt van primitieve kanonnen. Hiermee werden grote stenen en ijzeren kogels verschoten.

De kanonskogel uit de Aa in Groningen

Aanleiding voor dit verhaal is de vondst van een grote ronde kei van graniet. Deze kwam bij het uitbaggeren van de Aa in de stad Groningen tevoorschijn. De Aa is onderdeel van de stadsgracht, die het oude centrum van de stad Groningen omgeeft. De Aa is de vergraven loop van de Drentsche Aa, een riviertje dat door Drenthe noordwaarts door Groningen stroomde en als Reitdiep uitmondde in de Waddenzee.

Al snel werd duidelijk dat de ronde kei een middeleeuwse kanonskogel was, gemaakt van een grote zwerfsteen van Aland-rapakivi. Rapakivi’s zijn roodachtige granieten, die in de keileem van Groningen veel voorkomen. Zwerfsteen-rapakivi’s komen in hoofdzaak van de Aland-eilanden in Zuidwest-Finland. 

De kanonskogel van Aland-rapakivi uit de Aa van Groningen

In de middeleeuwen werden bij belegeringen van de stad Groningen door belegeraars gebruik gemaakt van steenmortieren, ook wel bombardes of tuymelaars genoemd. In een korte loop van gesmeed ijzer werden met buskruit zware stenen of ijzeren kogels verschoten. Het bereik was ongeveer een kilometer. De kogels brachten vooral schade toe aan gebouwen. Bij het neerkomen sloegen de kogels door daken en onderliggende vloeren heen. De kogel op de foto is niet helemaal rond. Het vlakke deel linksboven is de oorspronkelijke buitenkant van de zwerfsteen. De kogel weegt 104 kg. Het is een rapakivi-graniet, een zwerfsteensoort uit Aland in Zuidwest-Finland.

Bombarde of steenmortier

In de Middeleeuwen werden geschikte zwerfkeien door steenhouwers in militaire dienst bekapt tot kogels van verschillend kaliber. Dit deden ze met behulp van mallen. De Groninger kei is hier een duidelijk voorbeeld van. De buitenkant van de kogel toont nog een deel van het oorspronkelijke, onverweerde zwerfsteenoppervlak.

De kogels werden afgeschoten met een steenmortier, ook wel bombarde of tuymelaar genoemd (van het Grieks bombos, dat geraas of gedonder betekent). Het waren voorladers, die gebruikt werden voor de belegering van kastelen en steden. Ook bij belegeringen van de stad Groningen zijn bombardes gebruikt.

Aan de voet van de slotmuur van kasteel Marienburg bij Malbork in Polen liggen grote aantallen stenen kanonskogels.   De kanonskogels werden in steenmortieren gebruikt. De meeste zijn gemaakt van zwerfstenen van zandsteen en graniet. 

Bij de stad Malbork, zuidoostelijk van Danzig in Polen ligt het slot Marienburg. Het heeft een bewogen geschiedenis achter de rug. Sinds 1309 was dit het hoofdkwartier van de Duitse Orde. Dit was een geestelijke ridderorde, ontstaan in 1189, na de derde kruistocht. De Orde behoorde tot de Milites Christi, soldaten van Christus, die het geloof met de wapens wilden verdedigen en verbreiden.

In zijn meest eenvoudige vorm bestond een bombarde uit een gesmeed ijzeren cilinder, die op een stevige houten voet gemonteerd was. 

Een bombarde is een kanon met korte loop, die gemaakt is van aan elkaar gesmede repen ijzer. De ijzeren loop werd op een stevig houten onderstel gemonteerd, om bij het afvuren de enorme terugslag op te vangen. 

Met een bombarde konden ook ijzeren kogels verschoten worden. De hitte-ontwikkeling was na het afvuren zo groot dat het kanon geruime tijd moest afkoelen. Meer dan een paar maal per dag kon men er niet mee schieten.

Een bombarde of steenmortier bestond uit een zware ijzeren loop op een houten onderstel. De loop maakte men van repen ijzer, die aan elkaar gesmeed werden. Het wapen had de vorm van een van een holle cilinder, die verstevigd was met ijzeren banden. Deze werd op een zware houten constructie gemonteerd om de enorme terugstoot bij het afschieten op te vangen. Voor het afvuren gebruikte men buskruit. Het laden van een bombarde nam aardig wat tijd in beslag en moest ook zorgvuldig gebeuren. De werkzaamheden waren bepaald niet zonder gevaar. Na ruim een eeuw raakte de bombarde in de vijftiende eeuw buiten gebruik. Men ontwikkelde langere en dunnere afvuurbuizen, waarmee ijzeren kogels verschoten konden worden. Deze hadden een grotere uitwerking dan stenen projectielen. Hiermee was het echte kanon geboren.

Het gebruik van bombardes

Met een bombarde kon niet gericht geschoten worden. Na het afvuren was het afwachten waar de kogel terecht kwam. Het doel was vooral om schade aan te richten. Het afvuren van deze primitieve mortieren kondigde zich aan met een harde knal. Vervolgens kon men de kogel zien aankomen. Voor de verdedigers was er vaak nog voldoende tijd om een stapje opzij te doen.

Het schieten met deze primitieve kanonnen was niet zonder risico. Loop en kruitkamer werden bij het afschieten zo heet dat deze eerst moest afkoelen voordat er opnieuw mee gevuurd kon worden. Meer dan een paar maal per dag kon men er niet mee schieten. Deed men het toch te snel, dan was de kans groot dat het kruit voortijdig ontbrandde. Hier kwam nog bij dat bombardes soms voor een hoop onheil in eigen kamp zorgden, doordat ze bij het afvuren uit elkaar sprongen. Metaalmoeheid heet dit tegenwoordig.

Bombardement van de stad Groningen in 1672

Nederland wordt in rampjaar 1672 van alle kanten aangevallen: door Engeland, Frankrijk en de bisdommen Münster en Keulen. De vechtlustige bisschop van Münster, Christoph Bernard von Galen, meent dat Groningen van hem is en trekt in juli 1672 met een leger van 24.000 man op naar de stad. Hij slaat beleg op voor de stad in Helpman en begint een hevig bombardement.

De smadelijke aftocht in augustus 1672

Bisschop Bernard van Galen wordt ook wel 'Bommen Berend' genoemd, vanwege zijn pogingen om de stad met bombardementen tot overgave te dwingen. Na een periode met slecht weer, ziektes onder zijn soldaten en een dalend moreel, breekt de bisschop op 27 augustus 1672 zijn beleg op en vertrekt. De smadelijke aftocht is hierboven in beeld gebracht. Nog steeds viert Groningen zijn ontzet op 28 augustus.

De afstand waarover men kon schieten was niet groot. Afhankelijk van de stand van de loop hooguit een kilometer. Desondanks kon een bombardement flinke schade aanrichten, vooral als de stenen of ijzeren kogels op daken van huizen terecht kwamen. De zware projectielen sloegen met groot gemak door het dak en veelal ook door de daaronder liggende vloeren.

In 's Hertogenbosch zijn bij opgravingen 'Achter het Stadhuis' een groot aantal stenen kanonskogels gevonden. Alle waren van natuursteen. De diameter variëerde van 10 tot 46cm. De kleine kogels waren opgenomen in bestrating uit het eind van de 16de eeuw,  de grote kogels lagen in funderingssleuven van het in 1562-1563 gebouwde Griffiegebouw. Dit laatste hoeft niet te verbazen. Stenen kogels waren in de 16de eeuw al verouderd, omdat men in de eeuw daarvoor al  was overgestapt op de kleinere en veel krachtiger ijzeren kogels. Het terrein Achter het Stadhuis was in de 16de eeuw de gemeentewerf ('stat tuyn'), waar bouwmateriaal en ook munitie was opgeslagen. De grote stenen kogels zullen bedoeld zijn geweest om met steenmortieren af te schieten, waarmee over verdedigingsmuren en wallen kon worden geschoten.

 

Voor de verdediging van een stad waren bombardes waarschijnlijk minder effectief. Stellingen van de vijand kon men er mee raken en beschadigen, maar als je het schot hoorde dan kon je de grote stenen kogels al van verre zien aankomen. Werd je geraakt dan was je of een sukkel of je had gewoon pech. De stenen kogels werden voor mortieren van verschillende kaliber gefabriceerd. In Groningen zijn behalve de zware stenen kogel uit de Aa nog meer, kleinere kogels gevonden. Een aantal waren eveneens van zwerfstenen gemaakt, hoewel het soort gesteente nogal varieerde. Belangrijk was dat de structuur van het gesteente homogeen en de kei stevig was. Er zijn kogels gevonden van zandsteen, kalksteen, graniet en ook van Belgisch hardsteen.